Your search within this document for 'ten,' resulted in 14 matching pages.
1

“...B. 1951, nr. 7) en de vertegenwoordiging van het pensioenfonds in Nederland door de directeur van de Indische Pensioenfondsen. Dit lichaam is op 1 juni 1951 vervangen door een stichting, thans geheten Stichting Administratie Indonesische Pensioenen, welke ook de taak ten aanzien van het Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen overgenomen heeft. Bij Landsverordening van 27 juli 1951 (P.B. nr. 113) is het Koninklijk Besluit van 27 april 1936 (P.B. nr. 66) tot oprichting van het pensioenfonds met ingang van 1 januari 1952 gewijzigd ten aanzien van de financiering van de pensioenen. Hierop wordt in het vervolg teruggekomen. Dit Koninklijk Besluit is wederom gewijzigd bij Landsverordening van 11 augustus 1952 (P.B. nr. 78), ten einde de ambtenaren der Eilandgebieden in het fonds op te nemen. Pensioen- rechten ontlenen deze personen aan lid 2*van artikel 2 van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938. Dit lid is ingevoegd bij Landsverordening van 28 februari 1952 (P.B. nr. 24)....”
2

“...als voor 2f % gegeven. Die op 3 % is vergelijkbaar met de tweede wetenschappelijke balans. De beleggingen zijn op dezelfde wijze gewaardeerd als voor de tweede wetenschappelijke balans van het Gouvernements-werkliedenpensioenfonds. De gronden voor die waardering zijn aldaar op blz. 18 gegeven. § 4. De duurtetoeslagen op pensioen Bij de 2e wetenschappelijke balans is een afzonderlijke berekening gevoegd over de finan- cile toestand van het fonds, indien de op de pensioenen gelegde duurtetoeslagen ten laste van het pensioenfonds zouden komen en bijdragen zouden worden betaald over de bezoldigingen en de daarop verleende duurtetoeslagen (§ 32). Thans is een plan aanhangig om de duurtetoeslagen op de bezoldigingen in de pensioen- grondslagen op te nemen en op grond van een gewijzigde pensioenregeling uit die grondslagen de toe te kennen pensioenen te berekenen. De financile toestand van het fonds, welke dan ont- staat, is in hoofdstuk V omschreven, waar tevens nadere bijzonderheden vermeld zijn...”
3

“...huwelijksontbinding herleven haar rechten tot een totaal- bedrag van f 1 467 per jaar. Recht op uitgesteld pensioen volgens art. 8 leden 3 en 4 van de Pensioenverordening 1938 hebben 19 mannen en 12 vrouwen tot een totaalbedrag van resp. f 42 909 en f 21 762 pensioen. Hierop wordt gedurende het voorgeschreven aantal jaren f 12 993 en f 10 008 gekort. Twee van de 12 mannen hebben overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 van genoemde pensioenverordening een vrijwillig deelgenootschap aangegaan ten behoeve van uitkering van pensioen aan hun vrouw en kinderen ingeval van overlijden gedurende de tijd, dat hun pensioen nog niet is ingegaan. Op 31 december 1949 waren er nog 8 zonder pensioen ontslagen ambtenaren, die hun volgens de pensioenverordening 1899 gesloten verzekering in stand hebben gehouden- Van dezen is sindsdien n overleden, terwijl voor n het uitzicht op pensioen voor zijn vol- brachte dienst zich gerealiseerd heeft en deze dus onder de gepensioneerden is opgenomen, zodat er op...”
4

“...eerstkomende jaar wordt gegeven door de verhouding V i : V i. *'12 **' 2 Uit de staat blijkt, dat zowel voor de mannen als voor de vrouwen de verhogingsgetallen minder steil verliepen. Met andere woorden, dat de door de promotie veroorzaakte verhoging der pensioengrondslagen per jaar geringer was dan voor de vorige wetenschappelijke balans is aan- genomen. Het toen gebruikte tijdvak van 2 jaar is blijkbaar te kort om tot betrouwbare cijfers te komen, hoewel ook andere oorzaken aan het vlakkere verloop ten grondslag kunnen liggen. Een verder onderzoek is hiernaar niet ingesteld. Een enkel woord over de daling der verhogingsgetallen der mannen voor de leeftijden boven 50 in de 2e wetenschappelijke balans is hier op zijn plaats. Uit de op blz. 22 van de tekst bij die Vx+1 balans gegeven formule voor t blijkt, dat deze daling kan optreden, indien de as veel groter dan de eenheid zijn, terwijl de lager bezoldigden blijven doordienen. Dit was het geval bij de waarden, welke toentertijd voor de as grafisch...”
5

“...20 30 2,3 0,87 0,306 2,39 25,45 6,65 6,94 1,01 1,12 35 2,9 0,92 0,299 3,27 25,46 7,01 7,30 1,30 1,42 40 3,3 0,94 0,292 3,50 24,63 6,82 7,08 1,47 1,56 45 3,8 0,95 0,285 2,91 22,82 6,16 6,45 1,53 1,62 50 3,8 0,95 0,277 1,94 20,26 5,28 5,40 1,53 1,62 55 3,9 0,80 0,270 1,65 18,25 4,37 4,42 1,48 1,55 60 6,5 0,78 0,266 0,82 17,13 3,76 3,82 1,39 1,47 De waarden van deze grootheden zijn thans in het algemeen hoger dan die, welke de vorige keer verkregen werden. De oorzaak is toe te schrijven aan de ten opzichte van de vorige balans met 1 jaar verlaagde leeftijden, welke aan de vrouwen zijn toegekend. Behalve deze zijn er nog kleine afwijkingen, welke toegeschreven moeten worden aan de nieuwe basis, welke aan de be- rekening der grootheden is gegeven. Uiteraard wijkt de toestand in gezinssamenstelling en leef- tijdsverschillen op 31 december 1954 af van die op de vorige balansdatum. Die toestand is zonder afronding tot uiting gebracht in de kolommen voor de contante waarden der lasten per gulden...”
6

“...wordt door het verhogingsgetal V voor alle in dienst zijnden van de leeftijd x op het peil, dat geldt voor hen, die de dienst op die leeftijd verlaten. De overige voorkomende grootheden zijn: : het aantal pensioneringen tussen de leeftijden x+£ en a;+l|, l: het aantal in dienst zijnden van de leeftijd x-{- J, ten opzichte van die op de leeftijd 351 vastgelegd wordt (Fogi = 100), P\ . , -qJ : de verhouding van het pensioen tot d# grondslag bij pensionering op de leeftijd x, TP^*, en h zijn reeds in de vorige paragraaf genoemd. De overige grootheden hebben dezelfde betekenis als in de levensverzekeringswiskunde. § 8. De ontslagenen met recht op uitgesteld pensioen Voor de formules, welke bij de berekening van de contante waarden gebruikt zijn, kan ver- wezen worden naar blz. 25 van de tweede wetenschappelijke...”
7

“...in de jaren 1950 t/m 1954 op deze wijze beschikbaar komende met de werkelijk uitgegeven bedragen bleek, dat de eerste op een jaar na niet geheel voldoende waren. Beschikbaar in 2 % van pensioen 1 % van pens.- grondslag Tezamen Volgens jaar- verslag besteed 1950 f 17 700 f 68 860 f 86 560 f 86 255 1951 19 240 75 220 94 460 99 897 1952 20 820 82 580 103 400 118 187 1953 22 140 87 840 109 980 115 456 1954 23 320 93 590 116 910 119 245 In het jaarverslag over 1954 is vermeld, dat de administratie ten kantore van het pensioen- fonds aan een reorganisatie is onderworpen. Onder de in 1954 bestede kosten ad f 119 245 is f 12 305 begrepen als bedrag, dat de reorganisatie in dit jaar gekost heeft. Uit deze cijfers blijkt, dat de reorganisatie vruchten heeft afgeworpen en de jaarlijks weder- kerende kosten van beheer in 1954 minder zijn geweest dan daarvoor beschikbaar was. Gelet op deze ontwikkeling, werd het verantwoord geacht de percentages op 2 resp. 1 te handhaven. § 10. De benodigde bijdrag...”
8

“...e balans. § 2. Dekking van het bij deze balans geconstateerde tekort Zoals in de vorige paragraaf reeds is medegedeeld, moet volgens de wetenschappelijke balans, gebaseerd op een rentevoet van 2f %, nog een tekort van f 3 887 000, volgens die gebaseerd op een rentevoet van 3%, een van f 2 826 000 gedekt worden. Volgens artikel 4 lid 2 van het besluit tot oprichting van het pensioenfonds (P.B. 1936 nr. 66) moet dit uiterlijk 10 jaar na de balansdatum, dus op 31 december 1964, door annu- teiten ten laste van het Land en de Eilandgebieden a^hgezuiverd zijn. Rekenende, dat van 1957 af gedurende 8 jaren postnumerando-annuteiten betaald zullen worden, beloopt het jaarlijks bedrag 0,14096 resp. 0,14246 maalde waarde van het met 2 jaar rente op rente opgelopen tekort per 31 december 1956. Dit bedraagt 1,0558 X f 3 887000 = f 4104000resp. 1,0609 X f 2826000 = f 2998000. De jaarlijkse annuteit is dus 0,14096 x f 4104000 = f78500 resp. 0,14246 X f 2 998 000 = f 427100. (Voor de volledigheid zijn ook...”
9

“...N § 1. Aanleiding tot incorporatie van de duurtetoeslagen in de pensioengrondslagen Ten tijde van de samenstelling van de tweede wetenschappelijke balans is ook aandacht besteed aan de vraag, hoe de toestand van het fonds zou zijn, indien ten laste daarvan de duurte- toeslagen gebracht werden, welke op de pensioenen verleend worden ingevolge de Duurte- toeslagregeling gepensioneerden 1943 (P.B. nr. 77), zoals sedert gewijzigd. Beschouwingen daar- over zijn te vinden in de §§ 32 en 33 van de tekst, terwijl staat VIII de wetenschappelijke balans aangeeft, zoals die dan op 31 december 1949 zou geweest zijn. De bijdragen zijn berekend over de bezoldigingen, d.z. de huidige pensioengrondslagen, vermeerderd met de daarop verleende duurtetoeslagen. In werkelijkheid zijn deze duurtetoeslagen echter steeds ten laste van de begroting van de Nederlandse Antillen betaald, terwijl in de toekomst een deel hiervan ten laste van de Eiland- gebieden zal komen. Voor de financiering daarvan heeft dus niet...”
10

“...nieuwe regeling. In de weinige jaren, welke verlopen van ultimo 1954 tot de invoering, kan de afwijking niet zo aanzienlijk geworden zijn, dat geen bruikbare cijfers verkregen worden. De verandering in de samenstelling van het ambtenarencorps, in de pensioengrondslagen enz. vindt uiteraard slechts langzaam plaats. Dit betekent, dat de berekeningen voor deze wetenschappelijke balans niet alleen globaler gedaan knden worden dan voor de officile, maar ook mosten worden, omdat de statistische gegevens ten dele ontbraken....”
11

“...geen rekening gehouden. Bij de bepaling der grootheden is uitsluitend rekening gehouden met de wijzigingen, die op grond van de te treffen regelingen moe- ten optreden. Zo is het duidelijk, dat alle deelgenoten, die bij of na het bereiken van de 50-jarige leeftijd met pensioen zijn gegaan zonder 25 dienstjaren vervuld te hebben, het tijdstip hunner pensioenaanvrage zouden hebben moeten uitstellen, indien te voren de vereiste diensttijd op 25 jaren gesteld was. Het bedrag van het nieuwe pensioen is afgeleid uit de dan vervulde diensttijd en de na in- corporatie vast te stellen pensioengrondslag. Ook voor de bepaling van de nieuwe verhogingsgetallen is het nodig de oude pensioengrond- slagen in nieuwe om te zetten. Er zij hier nog aan herinnerd, dat aan alle berekeningen voor de wetenschappelijke balans en ook hier de veronderstelling ten grondslag ligt, dat de toekomst een ongewijzigde voortzetting van het laatste verleden zal brengen en dat de nog aan te stellen ambtenaren op dezelfde wijze...”
12

“... Aan- Aan- Som pen- Aan- Som pen- Aan- Som pen- Aan- Som pen- tal sioengr. tal sioengr. tal sioengr. tal sioengr. tal sioengr. f f f f f Mannelijke ambtenaren (incl. R.K. geestelij ken) 1042 8948 157 270 2 667 697 132 1 409 964 9 85 780 12 132 750 Vrouwelijke ambtenaren Mannelijke leerkrachten 49 240 190 34 261 120 ^6 100 510 1 6 470 8 44 730 bij het bijzonder on- derwijs (incl. R.K. ordebroeders) . . 195 2 099 482 85 790 501 10 79 296 Vrouwelijke leerkrach- ten bij het bijzonder onderwijs (incl. R.K. ordezusters) .... 127 887 070 50 326 500 5 31 710 9 59 430 Tezamen 1091 9 188 347 626 5 915 369 283 2 627 475 25 203 256 29 236 910 § 6. Activiteitstafel Daar voor de reeds in dienst zijnden het aantal dienstjaren, dat voor recht op pensioen ver- vuld moet zijn, niet verandert en ook overigens de pensioneringsleeftijd dezelfde blijft evenals de kansen op ontslag zonder pensioen en op overlijden, kan voor hen de berekening van de contante waarden der...”
13

“...tekort. De daarvoor nog te ontvangen annuteiten zijn waard. . f 853 000 Per 31 december 1954 is volgens de bestaande regelingen bij een rentevoet van 2f % een tekort gevonden van f 5 201 000, waarvan nieuw is (zie § 3 Hfdst. IV) ... 4 348 000 De incorporatie brengt dus een vergroting van het tekort ten bedrage van ... 15 869 000 Tezamen..........................................................f 21 070 000 De incorporatie betekent, dat het grootste gedeelte van de duurtetoeslagen, welke boven de huidige pensioenen betaald worden, deel van de toekomstige pensioenen zullen uitmaken. De voor- geschreven financiering verschuift de betaling naar een vroeger tijdstip. Terwijl deze thans eerst geschiedt ten tijde, dat de pensioenen verschuldigd worden, waarop de duurtetoeslagen gelegd zijn, komen bij de voorgestelde regeling deze lasten als tekort in het pensioenfonds te voorschijn. Op grond van het besluit tot oprichting van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen moet dit tekort binnen...”
14

“...1957 ingaat, in dat jaar reeds met de stortingen te beginnen. Daar de eerstvolgende wetenschappelijke balans per 31 december 1959 opgemaakt moet worden, is het dan mogelijk de vermeerdering van het tekort ad f 15 869 000 in 13 jaar te delgen, verondersteld dat dit op 1 januari 1957 even groot is als per 31 december 1954, voor welke datum de berekeningen uitgevoerd zijn. Met de factor voor een 13 -jarige post- numerando-annuteit 0,09253 wordt het jaarlijkse bedrag f 1 468 000. Deze bedragen komen ten laste van het Land en de Eilandgebieden op grond van de ver- deling der (nieuwe) pensioengrondslagen, zoals in onderstaande staat is aangegeven (zie § 5). Som nieuwe pensioengrondslagen % I 10-jarige annuteit . 13-jarige annuteit Land Curasao Aruba Bonaire Bovenwindse eilanden . i 9 188 347 5 915 309 2 027 475 203 250 230 910 50,57 f 929 000 32,55 598 000 14,40 205 000 1,12 20 000 1,30 23 800 f 742 000 478 000 212 300 10 400 19 300 f 18 171 357 100,00 1 f 1 837 000 f 1 408 000 Boven deze...”