Your search within this document for 'di,kuido,na,kas' resulted in 24 matching pages.
 
1

“...GEDEELTE § 1. Sterfte-en andere tafels. ................................................ § 2. Sterfte onder gepensioneerden.............................................. 8 3. Activiteitstafels..........................................................^ f | Q § 4. Verhogingsgetallen.........................................................10 § 5. Verhouding pensioen tot grondslag . ..........................................1 § 6. Grootheden ter berekening van de contante waarden der lasten van de aan na te laten betrekkingen van in dienst zijnde deelgenoten toe te kennen weduwen- en wezen- pensioenen -..........................................................1 § 7. De pensioen- en bijdragefactoren................................................ 20 § 8. De Ontslagenen met recht op uitgesteld pensioen..................................21 § 9. Beheerskosten..........................................................' ^ § 10. De benodigde bijdragepercentages...........................................”
2

“....30 § 9. Grootheden ter berekening der lasten van pensioenen aan na te laten weduwen en wezen......................................................................... 31 §10. Berekening der contante waarden. Beheerskosten....................................31 §11. Het percentage der aanvullende bijdragen. De contante waarden der toekomstige baten en lasten........................................................... 32 § 12. De wetenschappelijke balans na incorporatie der duurtetoeslagen...................32 NASCHRIFT De sterfte in de Nederlandse Antillen .........................................34 STATEN I. Activiteitstafel mannelijke deelgenoten........................................ 36 II. Berekening benodigd aanvullend bijdragepercentage 2j %. Bestaande regeling ... 37 III. Wetenschappelijke balans per 31 december 1954. Rentevoet 2f % en 3 %...........38 IV. Activiteitstafel voor mannen, die deelgenoot geworden zijn na de incorporatie der duurtetoeslagen................................”
3

“...artikel 3 schrijft dan ook de vijfjaarlijkse opstelling van dergelijke wetenschappe- lijke balansen voor. Uit deze blijkt, of er evenwicht bestaat tussen de contante waarde der verplichtingen en het kapitaal vermeerderd met de contante waarde der bijdragen. Indien de eerste groter is, heeft het fonds een tekort. Lid 2 van artikel 4, zoals dit na de bij bovengenoemde Landsverordening aangebrachte wijziging luidt, regelt de dekking van dit tekort door annuteiten, jaarlijks gelijkblijvende be- talingen door het Land en de Eilandgebieden aan het fonds. Het bepaalt verder, dat deze annu- teiten zo hoog gesteld worden, dat het tekort is ingehaald 10 jaar na de datum van de balans, waarop het geconstateerd is. De contante waarde van deze verplichte annuteiten zou als vordering op de wetenschappe- lijke balans geplaatst kunnen worden. Deze sluit dan zonder voor- of nadelig saldo. Om te zorgen, dat de toetredingen van nieuwe deelgenoten geen tekorten of overschotten op de balans brengen, is het nodig...”
4

“...de pensioenverordening van 1899 was het mogelijk voor zijn weduwe en wezen een hoger pensioen te verzekeren dan de helft van het eigen pensioen, waarop op het ogenblik van overlijden recht zou bestaan hebben. Deze verzekering kon op grond van art. 60 der pensioenverordening 1938 (P.B. 1949, nr. 125) in stand gehouden worden. Men kan dan geen recht op weduwen- en wezenpensioen volgens laatst genoemde verordening doen # gelden, maar is daartegenover geen bijdragen voor zulk pensioen verschuldigd na de afbetaling van het voor de verzekering verschuldigde....”
5

“...erden Vrouwelijke gepensioneerden Weduwen................ Wezen ................. Tezamen ............... 31 december 1934 31 december 1944 31 december 1949 Aantal Pensioen Aantal Pensioen Aantal Pensioen 132 f 235 334 182 f 346 290 262 f 621 554 11 17 899 32 44 457 49 84 659 139 114 571 144 129 982 144 143 333 4 2 574 36 5 976 42 5 631 286 f 390 378 394 f 526 705 497 f 855 177 Op de balansdatum waren er 2 weduwen, wier pensioen op grond van de desbetreffende bepalingen verloren is gegaan. Na huwelijksontbinding herleven haar rechten tot een totaal- bedrag van f 1 467 per jaar. Recht op uitgesteld pensioen volgens art. 8 leden 3 en 4 van de Pensioenverordening 1938 hebben 19 mannen en 12 vrouwen tot een totaalbedrag van resp. f 42 909 en f 21 762 pensioen. Hierop wordt gedurende het voorgeschreven aantal jaren f 12 993 en f 10 008 gekort. Twee van de 12 mannen hebben overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 van genoemde pensioenverordening een vrijwillig deelgenootschap aangegaan...”
6

“...11 5 3 4 1952 173 18 2 4 1953 185 22 i 10 1954 196 11 6 10 1955 191 Gepensioneerde mannelijke gouvernementsambtenaren, bijzondere onderwijzers en politie-militairen Kalenderjaar Begin Bij Overleden 1950 262 ) 32 13 1951 281 23 10 1952 294 26 15 1953 305 21 9 1954 317 24 7 1955 334 Gepensioneerde vrouwelijke gouvernementsambtenaren en bijzondere onderwijzeressen Kalenderjaar Begin & Overleden I960 48 2 1 1951 49 15 2 1952 62 4 1 1953 65 3 1 1954 67 10 1 1955 76 l) Tengevolge van na het opmaken van de 2e wetenschappelijke balans bekend geworden mutaties is er een afwijking van het daar op blz. 15 vermelde aantal....”
7

“...0,260 35 0,27 0,305 0,331 0,331 40 0,35 0,38 0,402 0,402 45 0,44 0,455 0,472 0,472 50 0,53 0,53 0,562 0,546 55 0,53 0,53 0,554 0,600 60 0,53 0,53 0,528 0,600 65 0,53 0,53 0,495 0,600 Hieruit blijkt, dat de ervaring van de laatste 10 jaar erop wijst, dat in het verleden het pen- sioen op een te laag deel van de pensioengrondslag is gesteld, m.a.w. dat de toekomstige pensioen- lasten toen enigszins te laag zijn geraamd. § 6. Grootheden ter berekening van de contante waarden der lasten van de aan na te laten be- trekkingen van in dienst zijnde deelgenoten toe te kennen weduwen- en wezenpensioenen Deze grootheden zijn in 5-jarige leeftijdsgroepen opnieuw afgeleid uit de waargenomen toe- stand per 31 december 1954. Het staatje op de volgende bladzijde geeft daarvan een overzicht op dezelfde wijze als op blz. 23 van de tweede wetenschappelijke balans. CLCI Ct/D De grootheden W en W £ geven de contante waarden der lasten aan weduwen- en wezen- pensioen per eenheid van laatste pensioengrondslag...”
8

“...20 Leeftijd in volle jaren X Leef- tijds- verschil x~y Deel van de in dienst zijnden, dat gehuwd is h X Wed.pens. C.w.lasten bij overlijden in dienst w X W ap X Grondslag () \ o h+i wezen- pensioen wed.- en wezenp. tezamen (na afronding) rentevoet per f 1 wed.pens. rentevoet 3 % 3% 2}% 3% 2|% 25 1,6 0,55 0,313 1,56 25,34 3,80 4,20 30 2,3 0,87 0,306 2,39 25,45 6,65 6,94 1,01 1,12 35 2,9 0,92 0,299 3,27 25,46 7,01 7,30 1,30 1,42 40 3,3 0,94 0,292 3,50 24,63 6,82 7,08 1,47 1,56 45 3,8 0,95 0,285 2,91 22,82 6,16 6,45 1,53 1,62 50 3,8 0,95 0,277 1,94 20,26 5,28 5,40 1,53 1,62 55 3,9 0,80 0,270 1,65 18,25 4,37 4,42 1,48 1,55 60 6,5 0,78 0,266 0,82 17,13 3,76 3,82 1,39 1,47 De waarden van deze grootheden zijn thans in het algemeen hoger dan die, welke de vorige keer verkregen werden. De oorzaak is toe te schrijven aan de ten opzichte van de vorige balans met 1 jaar verlaagde leeftijden, welke aan de vrouwen zijn toegekend. Behalve deze zijn er nog kleine afwijkingen...”
9

“...uitgestelde pensioenen worden slechts onbelangrijk verhoogd, indien de kans op invaliditeit wel in rekening gebracht wordt. Daar het bovendien moeilijk is de grootte van die kansen vast te stellen, is de eenvoudige formule toegepast, waarbij alleen op ingang van het ouderdomspensioen gerekend wordt. Twee dergenen, die recht op uitgesteld pensioen hebben, hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid vrijwillig deelgenoot voor weduwen en wezen te blijven. Zij hebben dan recht op pensioen, niet alleen na ingang van het pensioen, maar ook gedurende het uitstel, voor hun bij \nst. yjd j CENTRALE BOEKERIJ T E R O...”
10

“...22 overlijden na te laten weduwen en wezen. Daarvoor dragen zij gedurende het uitstel 6 % van de laatste pensioengrondslag, daarna 3 % van het pensioen bij. Voor de berekening moesten nog formules opgesteld worden. De contante waarde der lasten aan weduwenpensioen worden gevonden met de overlevings- rente a^ a De fofmule voor de contante waarde der bijdragen per eenheid van te genieten pensioen is 0,03 j2axy ^+f\ x ~ + Dx"+l-y+n+\*x+n+y+n+\ ~ *>{ f vx+\-y+\ ) Hierin is O bedoelde pensioengrondslag, P het toe te kennen eigen pensioen van bedoelde per- sonen. De contante waarden zijn individueel berekend. § 9. Beheerskosten Ter dekking van de toekomstige beheerskosten zijn op de tweede wetenschappelijke balans opgebracht 2 % van de in de toekomst te betalen pensioenen en 1 % van de pensioengrondslagen, welke voor de op de balansdatum aanwezige actieve deelgenoten tijdens hun diensttijd naar ver- wachting zullen gelden. Bij vergelijking van de in de jaren 1950 t/m 1954 op deze wijze beschikbaar...”
11

“...Bedraagt de rentevoet 2f %, dan zijn deze contante waarden 18,9 % en 12,6 %. Het is mogelijk, dat deze methode een enigstins te hoge uitkomst geeft, indien nl. blijkt, dat van de toegetredenen, voor wie nog geen inkoopsom is vastgesteld, een gedeelte geen pensioen- geldige diensttijd heeft vervuld, zodat zij ook geen inkoopsom verschuldigd worden, of met andere woorden voor hen had bij de sommering de inkoopsom op nul gesteld moeten zijn. § 12. De aanvullende bijdrage van het Land en de Eilandgebieden Na het voorgaande zal het duidelijk zijn, dat het percentage der pensioengrondslagen van de in dienst zijnde deelgenoten, dat het pensioenfonds als aanvulling van de eigen bijdragen moet ontvangen, hoger zal zijn dan het bij de tweede wetenschappelijke balans was. Er zijn verschillende wijzigingen in de basis der berekeningen aangebracht. Zo is hiervoor in § 5 medegedeeld, dat het nodig bleek aan te nemen, dat de pensioenen tot een hoger percentage van de grondslagen toegekend worden dan tot nu toe...”
12

“...tweerlei in staat, nl. Ie om na te gaan welke invloed de verandering van de rentevoet op de uitkomsten heeft en 2e om de balans per ultimo 1954 te vergelijken met de vorige per ultimo 1949. Beide balansen, zowel die op een basis van 2f % als die op een basis van 3 %, zijn opgenomen in staat III. Zjj vertonen een tekort van f 4 740 000 resp. f 3 673 000. Hiervan wordt f 853 000 resp. f 847 000 gedekt door de nog van 1955 tot en met 1959 lopende annuteit van f 185000, welke voortgevloeid is uit de uitkomsten van de tweede wetenschappelijke balans. § 2. Dekking van het bij deze balans geconstateerde tekort Zoals in de vorige paragraaf reeds is medegedeeld, moet volgens de wetenschappelijke balans, gebaseerd op een rentevoet van 2f %, nog een tekort van f 3 887 000, volgens die gebaseerd op een rentevoet van 3%, een van f 2 826 000 gedekt worden. Volgens artikel 4 lid 2 van het besluit tot oprichting van het pensioenfonds (P.B. 1936 nr. 66) moet dit uiterlijk 10 jaar na de balansdatum, dus op 31...”
13

“...pensioengrondslagen heeft geleid tot voorstellen ter her- ziening van de pensioenregeling. Deze zijn de volgende: Maximum bedrag van het eigen pensioen f 6500, en dat van weduwenpensioen en van de gezamenlijke wezenpensioenen f 3250. Het percentage van de pensioengrondslag, dat voor ieder vervuld dienstjaar aan eigen pen- sioen wordt toegekend, wordt op 1,8 voor de eerste 25 jaren en 1,0 voor de volgende 5 jaren gesteld (thans 2,5 % voor de eerste 20 jaren en lf % voor de volgende 10). Derhalve wordt na 30 dienst- jaren het maximumpercentage van 50 bereikt (thans 66,67 %). Voor de berekening van de weduwenpensioenen blijven de bestaande percentages en indeling...”
14

“...26 dier pensioengrondslagen gehandhaafd (art. 24 lid 1 der Pensioenverordening Burgerlijke Lands- dienaren 1938, P.B. 1949 nr. 125). Het minimum aantal dienstjaren, dat vervuld moet worden om recht op pensioen te krijgen, zal 25 bedragen voor hen, die na de wijziging ambtenaar in vaste dienst worden (Vgl. artikel 2 van de zo juist genoemTle verordening). Voor de reeds in dienst zijnde ambtenaren blijft het aantal jaren 20. De leeftijd, waarop recht op pensioen ontstaat blijft 50. De te incorporeren duurtetoeslag zou volgens de voorlopig gemaakte veronderstelling de volgende percentages van de bezoldiging bedragen: gehuwden ongehuwden van de eerste 1200 gulden van de bezoldiging.......... 122 105 tweede 1200 ,, 94 78 derde 1200 ........ 68 56 vierde 1200 ,, .............. 58 50 vijfde 1200 ,, ,, ,, 57 40 zesde 1200 ,, 47 40 zevende 1200 ' 42 34 achtste 1200 ,, ,, 31 24 ,, negende 1200 21 13 tiende 1200 16 5 elfde 1200 ,, ........ 15 5...”
15

“...waarden der lasten van in dienst zijnden is de overgangsbepaling in aanmerking genomen, dat de ambtenaren het recht op pensioen behouden na vervulling van 20 voor pensioen geldige dienstjaren. Daarentegen gelden voor de na de invoering in vaste dienst benoemdt^ambtenaren en onder- wijzers de nieuwe bepalingen ten volle. Voor wie kennis genomen heeft van de opzet van een wetenschappelijke balans, zal het duidelijk zijn, dat de hoogte der aanvullende bijdragen van het Land en de Eilandgebieden daarin een belangrijke grootheid zijn. Het percentage, dat de aanvullende bijdrage van de pensioengrondslagen bedraagt, wordt voor alle in dienst zijnden gelijk genomen. Dit geschiedt met de bedoeling de berekening daarvan zo eenvoudig mogelijk te houden. Het ligt dus in de rede ook voor de toekomst deze opzet zo te houden en geen onderscheid te maken tussen vr en na het tijdstip van incorporatie in het fonds opgenomen deelgenoten. Maar dan moet dit bijdragepercentage berekend worden op grond van de nieuwe...”
16

“...overlijden, kan voor hen de berekening van de contante waarden der lasten en der baten op dezelfde activiteitstafel gebaseerd blijven als voor de in hoofdstuk IV omschreven wetenschappelijke balans. Zoals hiervoor in het slot van § 3 uiteengezet is, wordt het percentage der aanvullende bij- dragen gebaseerd op de verhoudingen, waaronder de na de incorporatie toetredenden zullen dienen en gepensioneerd worden. Dit komt in de eerste plaats tot uiting in de kansen op pensionering. Om deze te bepalen, is voor alle pensioneringen van mannelijke deelgenoten na een diensttijd van minder dan 25 jaren in de periode 1945/1954 bepaald, welke fractie daarvan 1,2,3.......jaren na de thans plaats gehad hebbende pensionering nog in dienst zou geweest zijn en welke fractie...”
17

“...personen uit verschillende perioden met elkaar vergeleken worden en niet de in enige jaren gestegen grondslagen van dezelfde personen, zijn de promotie aangevende groot- heden, d.z. de verhogingsgetallen, met deze methode minder zuiver te bepalen. Het gaat hier echter om de mate, waarin de incorporatie de verhogingsgetallen, zoals die voor de wetenschappelijke balans bepaald zijn, benvloedt. Deze benvloeding is aan de leeftijds- gewijze opgemaakte gemiddelden van de pensioengrondslagen voor en die na de incorporatie der duurtetoeslagen te bepalen. Met de nieuwe grondslagen (zie § 5) zijn, rekening houdende met het verschil in stijging voor gehuwde en voor ongehuwde deelgenoten, per 5-jarige leeftijdsgroep gemiddelden bepaald. In overeenstemming met de gewoonte het verhogingsgetal voor de leeftijd 35J op 100 te stellen, zijn vervolgens quotinten van gemiddelde grondslagen voor de leeftijden x op 0 en 5 Tfc TC eindigende en voor 35^(0 x_^i ggj) bepaald. Gelijksoortige quotinten zijn bepaald...”
18

“...afzonderlijke Fs bepaald. Op de bepaling der lasten voor de vrouwen wordt in § 10 teruggekomen. De in het bovenstaande uiteengezette methode van bepaling van de nieuwe verhogings- getallen brengt mede, dat het nodig was voor de na de invoering toetredende deelgenoten dezelfde verhogingsgetallen te gebruiken. Omtrent de afwijking, welke hun promotie zal vertonen bij die van de reeds in dienst zijnden, is trouwens, als gezegd, geen redelijke veronderstelling te maken. Een onderzoek, ingesteld om na te gaan of de grootheden a wijziging behoefden, leidde er toe deze ongewijzigd te laten. § 8. Verhouding pensioen tot grondslag Volgens de ontworpen regeling voor de incorporatie kan aan hen, die op het tijdstip van invoering daarvan reeds in dienst zijn, pensioen toegekend worden na het voldoen aan de leef- en diensttijdeisen, welke thans gelden. Het bedrag van het pensioen wordt echter berekend volgens de nieuwe bepalingen en gebaseerd op de nieuwe pensioengrondslagen. De verhouding van pensioen tot...”
19

“...31 § 9. Grootheden ter berekening der lasten van pensioenen aan na te laten weduwen en wezen De berekening van het weduwenpensioen uit de grondslag blijft op dezelfde wijze geregeld. 35 % van de eerste f 1000, 30 % van de volgende f 5000 en 20 % van de rest. Alleen het maximum wordt ter oorzake van de incorporatie der duurtetoeslagen van f 2250 tot ? 3250 verhoogd. De enige grootheid, die de invloed van de incorporatie ondergaat is de verhouding van weduwenpensioen tot grondslag. Bij de bepaling daarvan is in de eerste plaats rekening gehouden met de grondslag, waarbij het weduwenpensioen zijn maximum bereikt. Dit is f 13 000. Uitgaande van de stand der pensioengrondslagen van de in dienst zijnde gehuwde deelge- noten op de balansdatum, zijn deze tot een maximum van f 13 000 in aanmerking genomen en daarop zijn weduwenpensioenen gebaseerd. Na samenvoeging in 5-jarige leeftijdsgroepen, zijn door deling van de som der weduwenpensioenen door de totale som der grondslagen van die gehuwden de...”
20

“...pensioenfonds werkzame ambtenaren reeds begrepen. In- corporatie daarvan heeft op die kosten geen directe invloed. § 11. Het percentage der aanvullende bijdragen. De contante waarden der toekomstige baten en lasten De berekening daarvan is uitgevoerd met de pensioen- en bijdragefactoren, welke gebaseerd zijn op de grootheden, welke na invoering van de nieuwe regeling voor tot het pensioenfonds toetredende deelgenoten volgens het voorgaande zullen gelden. Staat V bevat deze becijfering, welke geen toelichting behoeft. Het percentage, dat de aanvullende bijdragen van de pensioengrondslagen moeten bedragen, is becijferd op 14,6. § 12. De wetenschappelijke balans na incorporatie der duurtetoeslagen Staat VI bevat de wetenschappelijke balans, zoals die per 31 december 1954 zou zijn geweest, indien de incorporatie van de duurtetoeslagen in de pensioengrondslagen op die datum was in- gegaan. Slechts de posten voor de lasten en baten der in dienst zijnden, welke in de vorige paragraaf zijn aangeduid...”