|
|
|
1 |
|
“...Wh.
1* W
: A}
f i
DERDE
WETENSCHAPPELIJKE BALANS
VAN HET
ALGEMEEN PENSIOENFONDS
VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN
NAAR Cf TOESTAND OP
31 DECEMBER 1954
.\nst. v/d /.
CENTRALE BOEKERIJ
l^STERD ^
V koninklijk instituut vd tropen-bibliotheek
14 0000 0181 3165...”
|
|
2 |
|
“...INHOUD
I. INLEIDING Biz.
§ 1. Historisch overzicht. Wijzigingen in de regelingen....................... '
§ 2. De financiering van de pensioenen......................................... *
§ 3. De beleggingen en de rentevoet............................................
§ 4. De duurtetoeslagen op pensioen ................................................
II. STATISTISCHE GEGEVENS
§ 1. Mannelijke en vrouwelijke deelgenoten in dienst op 31 december 1954 10
§ 2. Mannelijke en vrouwelijke gepensioneerde deelgenoten, benevens pensioen genietende
weduwen en wezen op 31 december 1954 .....................................,
§ 3. Verloop onder de in dienst zijnde en gepensioneerde ambtenaren en onder de gepen-
I O
sioneerde weduwen...................... ............................10
III. TECHNISCH GEDEELTE
§ 1. Sterfte-en andere tafels. ................................................
§ 2. Sterfte onder gepensioneerden..............................................
8 3. Activiteitstafels..........”
|
|
3 |
|
“...I. INLEIDING
§ 1. Historisch Overzicht. Wijzigingen in de regelingen
In de met deze paragraaf overeenkomende § 2 van de tekst bij de tweede wetenschappelijke
balans van het fonds (blz. 7) is reeds vermeld, dat met ingang van 1 januari 1951 het fonds niet
langer beheerd wordt door de Directeur van de Indische Pensioenfondsen te s-Gravenhage, maar
door een eigen directeur, die in de Nederlandse Antillen gevestigd is (Landsverordening van
30 december 1950, Publicatieblad, bij afkorting P.B., nr. 145).
In verband met deze wijziging in directie zijn bij Landsbesluit nieuwe Regelen voor het
beheer enz. betreffende het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen vastgesteld
(P.B. 1951, nr. 4) en verscheidene beschikkingen uitgegeven ter uitvoering van deze Regelen en
ter verdere regeling van de door de overgang gewijzigde situatie. Met name worden hier vermeld
het toezicht op het beheer van het fonds door een college van commissarissen in de Nederlandse
Antillen (P.B. 1951, nr. 7) en de...”
|
|
4 |
|
“...hoog gesteld worden, dat de contante waarde van de lasten aan pensioen
van en die van het totaal der bijdragen van en voor de toetredende deelgenoten gelijk zijn.
De berekening van dit percentage heeft ter gelegenheid van iedere wetenschappelijke balans
plaats. Een samenvatting daarvan is gegeven in staat II achter deze tekst.
Voor de eenvoud wordt voor alle deelgenoten in dienst als aanvullende bijdragen hetzelfde
percentage van hun pensioengrondslagen genomen.
Een en ander is geregeld in lid 1 van bovengenoemd artikel 4 van het besluit tot oprichting
van het fonds, zoals dit thans luidt....”
|
|
5 |
|
“...Som pens.- grondslag Aantal Som pens.- grondslag
Mannelijke ambtenaren (incl. R.K. geestelijken) 1042 f 4 710 953 270 f 1 447 644
Vrouwelijke ambtenaren 49 123 264 34 145 524
Mannelijke leerkrachten bij het bijz. onderwijs, incl. R.K. ordebroeders . . . 195 1 160 572
Vrouwelijke leerkrachten bij het bijz. onderwijs, incl. R.K. ordezusters 127 486 918
1091 f 4 834 217 626 f 3 240 658
(vervolg)
Aruba Bonaire Bovenwindse eilanden
Aan- tal Som pens.- grondslag Aan- tal Som pens.- grondslag Aan- tal Som pens.- grondslag
Mannelijke ambtenaren (incl. R.K. geeste-
lijken) 132 f 767 839 9 f 45 900 12 f 72 060
Vrouwelijke ambtenaren 16 54 072 1 3 456 8 23 580
Mannelijke leerkrachten bijz. onderwijs incl.
R.K. ordebroeders 85 430 272 10 42 216
Vrouwelijke leerkrachten bijz. onderwijs
incl. R.K. ordezusters 50 176 388 5 17 244 9 32 160
283 f 1 428 571 25 f 108 816 29 f 127 800...”
|
|
6 |
|
“...Pensioen- verordening 1899 Pensioenverordening 1938 met in stand gehouden verzekering x) Pensioen- verordening 1938 Tezamen
Aantal Pensioen- grondslag Aantal Pensioen- grondslag eigen pens. Pensioen- grondslag verzekering Aantal Pensioen- grondslag Aantal Pensioen- grondslag
Gouv. ambtenaren . . * , 4 { 26 035 8 f 52 186 f 27 703 1232 f 6 218 635 1244 f 6 296 856
Bijz. onderwijzers . . ? gehuwd 176 1 110 700 176 1 110 700
Gouv. ambtenaren . . . . i niet gehuwd Y met kind 1 10 800 i n 18 91 680 19 102 480
Bijz. onderwijzers . . . . )
Gouv. ambtenaren . . ... | niet gehuwd 1 10 800 174 537 060 175 547 860
Bijz. onderwijzers . . i zonder kind 13 45 588 13 45 588
R.K. geestelijken . . 28 100 800 28 100 800
R.K. ordebroeders . . 100 473 172 100 473 172
6 f 47 635 8 f 52 186 f 27 703 1741 f 8 577 635 1755 f 8 677 456
) Onder de pensioenverordening van 1899 was het mogelijk voor zijn weduwe en wezen een hoger pensioen te
verzekeren dan de helft van het eigen...”
|
|
7 |
|
“...mannelijke en 76 vrouwelijke gepensioneerde deelgenoten
met tezamen f 1 018 858 pensioen. Op die datum genoten 163 weduwen f 171 350 en 100 wezen
f 12 497 pensioen. De drie hierna volgende staten geven nadere bijzonderheden.
Gepensioneerde mannelijke deelgenoten Pens.- veror- dening ' Aantal Pensioen Pensioen- grondslag Gehuwd (van wie met verzekering) Ongehuwd met kinderen
Gouvernementsambtenaren . 1868 4 f 10 456 f 14 288 2 (2)
1899 67 183 668 334 361 54 (8) i
1938 167 506 649 1 002 501 147 (24) 2
Bijzondere onderwijzers . . 1899 1 2 850 5 340 1
1938 5 12 210 31 515 5
K.K. geestelijken 1899 2 2 400 4 800
1938 12 24 582 43 200
K.K. ordebroeders 1899 6 18 735 28 498
1938 10 24 516 46 210
274 f 786 066 f 1 510 713 209 (34) 3
Politiemilitairen (gepensio-
neerd vr of op 1 oktober
1949) 1938 25 19 401 20
1939 35 83 412 30 1
60 f 102 813 50 1
Tezamen op 31 dec. 1954 . 334 f 888 879 f 1 510 713 259 (34) 4
Gepensioneerde vrouwelijke deelgenoten Pens.- veror-...”
|
|
8 |
|
“...met een verzekerd bedrag van f 5 715 aan
weduwenpensioen.
§ 3. Verloop onder de in dienst zijnde en gepensioneerde ambtenaren
en onder de gepensioneerde weduwen
Mannelijke gouvernementsambtenaren
Kalenderjaar Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen
1950 1015 108 28 9 4 4
1951 1078 153 22 7 3 1
1952 1198 122 24 8 1
1953 1287 48 21 16 3 2
1954 1955 1293 1465 203 21 6 3 1
Bijzondere onderwijzers
Kalenderjaar Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen
1950 189 22 3 i
1951 207 26 1 4 i
1952 227 30 2 3
1953 252 24 3 i
1954 272 28 2 7 i
1955 290...”
|
|
9 |
|
“... 3
1951 67 9 4 2
1952 70 31 2 i
1953 98 7 2 5
1954 1955 98 108 22 4 5 3
Bijzondere onderwijzeressen
Kalenderjaar Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen
1950 169 !) 15 1 5 4
1951 174 11 5 3 4
1952 173 18 2 4
1953 185 22 i 10
1954 196 11 6 10
1955 191
Gepensioneerde mannelijke gouvernementsambtenaren,
bijzondere onderwijzers en politie-militairen
Kalenderjaar Begin Bij Overleden
1950 262 ) 32 13
1951 281 23 10
1952 294 26 15
1953 305 21 9
1954 317 24 7
1955 334
Gepensioneerde vrouwelijke gouvernementsambtenaren
en bijzondere onderwijzeressen
Kalenderjaar Begin & Overleden
I960 48 2 1
1951 49 15 2
1952 62 4 1
1953 65 3 1
1954 67 10 1
1955 76
l) Tengevolge van na het opmaken van de 2e wetenschappelijke balans bekend geworden mutaties is er een
afwijking van het daar op blz. 15 vermelde aantal....”
|
|
10 |
|
“...III. TECHNISCH GEDEELTE
§ 1. Sterfte- en andere tafels
Evenals voor de tweede wetenschappelijke balans zijn vergelijkingen gemaakt tussen de
waargenomen aantallen van overlijden, van pensionering enz. en de aantallen, welke volgens de
voor die balans aangenomen tafels verwacht konden worden. In de volgende paragrafen zijn de
uitkomsten gegeven.
De gebruikte tafels en verdere grootheden zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de periode van
de laatste 10 jaar, waardoor althans de onregelmatige oorlogsjaren buiten beschouwing konden
blijven. Wel is waar was in 1945 nog niet een meer stabiele toestand ingetreden, maar de af-
wijkingen, welke optreden door dit jaar mede te nemen, lijken van weinig betekenis te zijn. Voor
de in het algemeen weinig aan uitwendige invloeden onderhevige sterfte is de periode 1937/1954
in beschouwing genomen.
§ 2. Sterfte onder gepensioneerden
Voor deze sterfte is bij de tweede wetenschappelijke balans de sterftetafel voor actieve eu
gepensioneerde Europese burgerlijke...”
|
|
11 |
|
“...per jaar geringer was dan voor de vorige wetenschappelijke balans is aan-
genomen. Het toen gebruikte tijdvak van 2 jaar is blijkbaar te kort om tot betrouwbare cijfers
te komen, hoewel ook andere oorzaken aan het vlakkere verloop ten grondslag kunnen liggen.
Een verder onderzoek is hiernaar niet ingesteld.
Een enkel woord over de daling der verhogingsgetallen der mannen voor de leeftijden boven
50 in de 2e wetenschappelijke balans is hier op zijn plaats. Uit de op blz. 22 van de tekst bij die
Vx+1
balans gegeven formule voor t
blijkt, dat deze daling kan optreden, indien de as veel
groter dan de eenheid zijn, terwijl de lager bezoldigden blijven doordienen. Dit was het geval bij
de waarden, welke toentertijd voor de as grafisch zijn aangenomen. Zij zijn echter moeilijk te
bepalen, omdat de 5-jarige groepen vrij onregelmatig liggende punten geven.
Bij nadere beschouwing leek dit afnemen der verhogingsgetallen irreel. Immers daling van
bezoldiging, waardoor F^.j < Vx, komt zelden voor. Op de...”
|
|
12 |
|
“...dat gehuwd is h X Wed.pens. C.w.lasten bij overlijden in dienst w X W ap X
Grondslag () \ o h+i wezen- pensioen wed.- en wezenp. tezamen
(na afronding) rentevoet
per f 1 wed.pens. rentevoet 3 %
3% 2}% 3% 2|%
25 1,6 0,55 0,313 1,56 25,34 3,80 4,20
30 2,3 0,87 0,306 2,39 25,45 6,65 6,94 1,01 1,12
35 2,9 0,92 0,299 3,27 25,46 7,01 7,30 1,30 1,42
40 3,3 0,94 0,292 3,50 24,63 6,82 7,08 1,47 1,56
45 3,8 0,95 0,285 2,91 22,82 6,16 6,45 1,53 1,62
50 3,8 0,95 0,277 1,94 20,26 5,28 5,40 1,53 1,62
55 3,9 0,80 0,270 1,65 18,25 4,37 4,42 1,48 1,55
60 6,5 0,78 0,266 0,82 17,13 3,76 3,82 1,39 1,47
De waarden van deze grootheden zijn thans in het algemeen hoger dan die, welke de vorige
keer verkregen werden. De oorzaak is toe te schrijven aan de ten opzichte van de vorige balans
met 1 jaar verlaagde leeftijden, welke aan de vrouwen zijn toegekend. Behalve deze zijn er nog
kleine afwijkingen, welke toegeschreven moeten worden aan de nieuwe basis, welke aan de be-
rekening...”
|
|
13 |
|
“...21
Pensioenfactor weduwen- en wezenpensioen:
V*+l jol <* .o Vl*+1 a ol Tap
/ i *+ a?+l ^*+1 *+1 x ^ x ^x+1
x-\-\ 7 T/
* S+* 7*+*
.*+* / y
Bijdragefactor weduwen- en wezenpensioen:
F , =0,95
a+
12
*+* 7 F
3;l'2 *d-4
*+i, T7
^-tri ^*+i
V'^+l 1 Aa;+1 K+l y+1 24^
,*+* / v
In deze formules is thans de factor a.x opgenomen (zie § 4 van dit hoofdstuk). Zij komt in de
formules voor in verbinding met de aantallen, die volgens de activiteitstafel overlijden of gepen-
sioneerd worden (d*_|_i resp. ) en brengt het peil van de middelsom der pensioengrond-
slagen, dat bepaald wordt door het verhogingsgetal V voor alle in dienst zijnden van de leeftijd
x op het peil, dat geldt voor hen, die de dienst op die leeftijd verlaten.
De overige voorkomende grootheden zijn:
: het aantal pensioneringen tussen de leeftijden x+£ en a;+l|,
l: het aantal in dienst zijnden van de leeftijd x-{- J,
|
|
14 |
|
“...Hierin is O bedoelde pensioengrondslag, P het toe te kennen eigen pensioen van bedoelde per-
sonen. De contante waarden zijn individueel berekend.
§ 9. Beheerskosten
Ter dekking van de toekomstige beheerskosten zijn op de tweede wetenschappelijke balans
opgebracht 2 % van de in de toekomst te betalen pensioenen en 1 % van de pensioengrondslagen,
welke voor de op de balansdatum aanwezige actieve deelgenoten tijdens hun diensttijd naar ver-
wachting zullen gelden.
Bij vergelijking van de in de jaren 1950 t/m 1954 op deze wijze beschikbaar komende met de
werkelijk uitgegeven bedragen bleek, dat de eerste op een jaar na niet geheel voldoende waren.
Beschikbaar in 2 % van pensioen 1 % van pens.- grondslag Tezamen Volgens jaar- verslag besteed
1950 f 17 700 f 68 860 f 86 560 f 86 255
1951 19 240 75 220 94 460 99 897
1952 20 820 82 580 103 400 118 187
1953 22 140 87 840 109 980 115 456
1954 23 320 93 590 116 910 119 245
In het jaarverslag over 1954 is vermeld, dat de administratie ten kantore...”
|
|
15 |
|
“...Eiland-
gebieden waren, zoals bepaald is in artikel 94 van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen,
welke vastgesteld is bij Koninklijk Besluit van 3 maart 1951 (Ned. Stbl. nr. 64; P.B. nr. 39).
De verdeling der pensioengrondslagen over Land en Eilandgebieden is opgenomen in de
tweede staat van § 1 van hoofdstuk II. Hieronder zijn tevens de percentages, welke de grond-
slagen per gebied van de totale som der pensioengrondslagen uitmaken,en de daaruit volgende
aandelen in de jaarlijkse annuteit van f 578 500 resp. f 427 100 vermeld.
Som pensioengrond- % Aandeel 8-jarige annuteit
slagen op 31-12-54 2f % 3%
Land f 4 834 217 49,63 f 287 100 f212 000
Cura£ao 3 240 658 33,27 192 500 142100
Aruba 1 428 571 14,67 84 900 62 650
Bonaire 108 816 1,12 6450 4750
Bovenwindse eilanden . . 127 800 1,31 7 550 5 600
Tezamen f 9 740 062 100,00 f 578 500 f 427 100
De annuteit van f 185 000, die uit het tekort per 31 december 1949 voortvloeit, blijft ten
laste van het Land....”
|
|
16 |
|
“...V. INCORPORATIE DER DRTETOESLAGEN IN DE PENSIOENGRONDSLAGEN
§ 1. Aanleiding tot incorporatie van de duurtetoeslagen in de pensioengrondslagen
Ten tijde van de samenstelling van de tweede wetenschappelijke balans is ook aandacht
besteed aan de vraag, hoe de toestand van het fonds zou zijn, indien ten laste daarvan de duurte-
toeslagen gebracht werden, welke op de pensioenen verleend worden ingevolge de Duurte-
toeslagregeling gepensioneerden 1943 (P.B. nr. 77), zoals sedert gewijzigd. Beschouwingen daar-
over zijn te vinden in de §§ 32 en 33 van de tekst, terwijl staat VIII de wetenschappelijke balans
aangeeft, zoals die dan op 31 december 1949 zou geweest zijn. De bijdragen zijn berekend over
de bezoldigingen, d.z. de huidige pensioengrondslagen, vermeerderd met de daarop verleende
duurtetoeslagen.
In werkelijkheid zijn deze duurtetoeslagen echter steeds ten laste van de begroting van de
Nederlandse Antillen betaald, terwijl in de toekomst een deel hiervan ten laste van de Eiland-
gebieden...”
|
|
17 |
|
“...26
dier pensioengrondslagen gehandhaafd (art. 24 lid 1 der Pensioenverordening Burgerlijke Lands-
dienaren 1938, P.B. 1949 nr. 125).
Het minimum aantal dienstjaren, dat vervuld moet worden om recht op pensioen te krijgen,
zal 25 bedragen voor hen, die na de wijziging ambtenaar in vaste dienst worden (Vgl. artikel 2
van de zo juist genoemTle verordening). Voor de reeds in dienst zijnde ambtenaren blijft het aantal
jaren 20.
De leeftijd, waarop recht op pensioen ontstaat blijft 50.
De te incorporeren duurtetoeslag zou volgens de voorlopig gemaakte veronderstelling de
volgende percentages van de bezoldiging bedragen:
gehuwden ongehuwden
van de eerste 1200 gulden van de bezoldiging.......... 122 105
tweede 1200 ,, 94 78
derde 1200 ........ 68 56
vierde 1200 ,, .............. 58 50
vijfde 1200 ,, ,, ,, 57 40
zesde 1200 ,, 47 40
zevende 1200 ' 42 34
achtste 1200 ,, ,, 31 24
,, negende 1200 21 13
tiende 1200 16 5
elfde 1200 ,, ........ 15 5...”
|
|
18 |
|
“...verhogingsgetallen en nieuwe verhoudingen van pensioen
tot grondslag bepaald.
Het volgende staatje geeft een overzicht van de verkregen uitkomsten, verdeeld naar de
categorien deelgenoten en naar het gouvernement in welks dienst zij zijn. In § 1 van hoofdstuk II
is een dergelijke staat opgenomen met de pensioengrondslagen, zoals die op de balansdatum
golden.
Land Som pen- Curasao Aruba Bonaire Bovenwindse eilanden
Aan- Aan- Som pen- Aan- Som pen- Aan- Som pen- Aan- Som pen-
tal sioengr. tal sioengr. tal sioengr. tal sioengr. tal sioengr.
f f f f f
Mannelijke ambtenaren
(incl. R.K. geestelij ken) 1042 8948 157 270 2 667 697 132 1 409 964 9 85 780 12 132 750
Vrouwelijke ambtenaren Mannelijke leerkrachten 49 240 190 34 261 120 ^6 100 510 1 6 470 8 44 730
bij het bijzonder on- derwijs (incl. R.K. ordebroeders) . . 195 2 099 482 85 790 501 10 79 296
Vrouwelijke leerkrach-
ten bij het bijzonder onderwijs (incl. R.K. ordezusters) .... 127 887 070 50 326 500...”
|
|
19 |
|
“...der pensioengrondslagen van de in dienst zijnde gehuwde deelge-
noten op de balansdatum, zijn deze tot een maximum van f 13 000 in aanmerking genomen en
daarop zijn weduwenpensioenen gebaseerd. Na samenvoeging in 5-jarige leeftijdsgroepen, zijn
door deling van de som der weduwenpensioenen door de totale som der grondslagen van die
gehuwden de verhoudingen weduwenpensioen tot grondslag P^/G gevonden.
Zij zijn de volgende (vergelijk dezelfde kolom in het staatje van § 6 van hoofdstuk III):
- I(tU1 1 fU
25 0,295 45 0,250
30 0,272 50 0,246
35 0,262 55 0,243
40 0,255 60 0,239
Deze grootheden gelden zowel voor de bij invoering der nieuwe regeling reeds in dienst
zijnden als voor hen, die nog zullen toetreden.
§ 10. Berekening der contante waarden. Beheerskosten
Met de in de voorgaande paragrafen besproken en de overige ongewijzigde grootheden
konden zonder moeilijkheden de bijdrage- en pensioenfactoren, zowel voor eigen als voor weduwen-
en wezenpensioen worden becijferd, althans wat betreft de...”
|
|
20 |
|
“...32
Ter aanduiding van de mindere nauwkeurigheid der verkregen getallen zijn zij alle op hon-
derdduizenden guldens afgerond.
De contante waarde van de beheerskosten is in deze becijferingen telkens op hetzelfde bedrag
gesteld als in die voc^1 de balans volgens de toestand per 31 december 1954. In de beheerskosten
zijn de duurtetoeslagen voor de bij het pensioenfonds werkzame ambtenaren reeds begrepen. In-
corporatie daarvan heeft op die kosten geen directe invloed.
§ 11. Het percentage der aanvullende bijdragen. De contante waarden der
toekomstige baten en lasten
De berekening daarvan is uitgevoerd met de pensioen- en bijdragefactoren, welke gebaseerd
zijn op de grootheden, welke na invoering van de nieuwe regeling voor tot het pensioenfonds
toetredende deelgenoten volgens het voorgaande zullen gelden.
Staat V bevat deze becijfering, welke geen toelichting behoeft.
Het percentage, dat de aanvullende bijdragen van de pensioengrondslagen moeten bedragen,
is becijferd op 14,6.
§ 12. De we...”
|
|
|