Your search within this document for '8,ménos,ta,6' resulted in 23 matching pages.
 
1

“.....................10 III. TECHNISCH GEDEELTE § 1. Sterfte-en andere tafels. ................................................ § 2. Sterfte onder gepensioneerden.............................................. 8 3. Activiteitstafels..........................................................^ f | Q § 4. Verhogingsgetallen.........................................................10 § 5. Verhouding pensioen tot grondslag . ..........................................1 § 6. Grootheden ter berekening van de contante waarden der lasten van de aan na te laten betrekkingen van in dienst zijnde deelgenoten toe te kennen weduwen- en wezen- pensioenen -..........................................................1 § 7. De pensioen- en bijdragefactoren................................................ 20 § 8. De Ontslagenen met recht op uitgesteld pensioen..................................21 § 9. Beheerskosten..........................................................' ^ § 10. De benodigde bijdragepercentages...”
2

“...Biz. § 4. Grondslagen der berekeningen . ................................................27 § 5. Nieuwe pensioengrondslagen................................................... 28 § 6. Activiteitstafel................................................................28 § 7. Verhogingsgetallen..............................................................29 § 8. Verhouding pensioen tot grondslag...............................................30 § 9. Grootheden ter berekening der lasten van pensioenen aan na te laten weduwen en wezen......................................................................... 31 §10. Berekening der contante waarden. Beheerskosten....................................31 §11. Het percentage der aanvullende bijdragen. De contante waarden der toekomstige baten en lasten........................................................... 32 § 12. De wetenschappelijke balans na incorporatie der duurtetoeslagen...................32 NASCHRIFT De sterfte in de Nederlandse Antillen .....”
3

“...8 Ons dus beperkende tot de op de balansdatum aanwezige deelgenoten in het fonds, kunnen wij vaststellen, dat het fonds de verplichting heeft pensioen te betalen aan de reeds gepensioneerde deelgenoten zolang zij in leven zijn; aan de nog in dienst zijnde, nadat hun pensioen zal zijn toe- gekend; aan de weduwen en wezen, die reeds recht op pensioenuitkering hebben, en aan de door thans nog levende deelgenoten, actieve en gepensioneerde, na te laten weduwen en wezen. Weliswaar zijn de toekomstige pensioenen op de balansdatum nog niet opeisbaar, ja is het van een afzonderlijke, aan een bepaald persoon toekomende pensioentermijn nog niet zeker, of hij ooit vervallen zal, toch is het niet juist deze verplichtingen daarom te negeren. Er is immers een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat aan een deel der op de balansdatum aan- wezige deelgenoten pensioen zal moeten worden betaald. Hetzelfde geldt voor de bijdragen. De waarden van deze toekomstige verplichtingen en inkomsten, contante...”
4

“...vrouwelijke deelgenoten in dienst op 31 december 1954 Op 31 december 1954 waren 1755 mannelijke en 299 vrouwelijke deelgenoten in dienst. Bij- zonderheden omtrent hen zijn in ondervolgende staten opgenomen. Mannen Vrouwen Deelgenoten in dienst naar categorie Aantal Pensioen- grondslag Aantal Pensioen- grondslag Gouvernementsambtenaren (zonder R.K. geestelijken) . 1438 f 6 947 196 108 f 349 896 Leerkrachten bij het bijzonder onderwijs (zonder R.K. ordebroeders en -zusters) 189 1 156 288 108 406 032 R.K. geestelijken R.K. ordebroeders en -zusters 28 100 100 800 473 172 83 306 678 Tezamen op 31 december 1954 1755 f 8 677 456 299 f 1 062 606 Tezamen op 31 december 1949 1204 5 852 062 228 792 022 Met het oog op de verdeling der bijdragen uit de openbare middelen, welke naar de pensioen- grondslagen van de in dienst van het Land en de Eilandgebieden zijnde deelgenoten vastgesteld worden, is deze keer ook een staat opgenomen, welke de aantallen deelgenoten en hun pensioen- grondslagen naar...”
5

“... Pensioen- verordening 1938 Tezamen Aantal Pensioen- grondslag Aantal Pensioen- grondslag eigen pens. Pensioen- grondslag verzekering Aantal Pensioen- grondslag Aantal Pensioen- grondslag Gouv. ambtenaren . . * , 4 { 26 035 8 f 52 186 f 27 703 1232 f 6 218 635 1244 f 6 296 856 Bijz. onderwijzers . . ? gehuwd 176 1 110 700 176 1 110 700 Gouv. ambtenaren . . . . i niet gehuwd Y met kind 1 10 800 i n 18 91 680 19 102 480 Bijz. onderwijzers . . . . ) Gouv. ambtenaren . . ... | niet gehuwd 1 10 800 174 537 060 175 547 860 Bijz. onderwijzers . . i zonder kind 13 45 588 13 45 588 R.K. geestelijken . . 28 100 800 28 100 800 R.K. ordebroeders . . 100 473 172 100 473 172 6 f 47 635 8 f 52 186 f 27 703 1741 f 8 577 635 1755 f 8 677 456 ) Onder de pensioenverordening van 1899 was het mogelijk voor zijn weduwe en wezen een hoger pensioen te verzekeren dan de helft van het eigen pensioen, waarop op het ogenblik van overlijden recht zou bestaan hebben. Deze...”
6

“...verzekering) Ongehuwd met kinderen Gouvernementsambtenaren . 1868 4 f 10 456 f 14 288 2 (2) 1899 67 183 668 334 361 54 (8) i 1938 167 506 649 1 002 501 147 (24) 2 Bijzondere onderwijzers . . 1899 1 2 850 5 340 1 1938 5 12 210 31 515 5 K.K. geestelijken 1899 2 2 400 4 800 1938 12 24 582 43 200 K.K. ordebroeders 1899 6 18 735 28 498 1938 10 24 516 46 210 274 f 786 066 f 1 510 713 209 (34) 3 Politiemilitairen (gepensio- neerd vr of op 1 oktober 1949) 1938 25 19 401 20 1939 35 83 412 30 1 60 f 102 813 50 1 Tezamen op 31 dec. 1954 . 334 f 888 879 f 1 510 713 259 (34) 4 Gepensioneerde vrouwelijke deelgenoten Pens.- veror- dening Aantal Pensioen Pensioen- grondslag Gouv.- ambt. Bijz. onder- wijs R.K. orde- zusters 1899 28 f 47 630 f 61 439 3 8 1938 48 ) 82 349 163 630 22 5 21 Tezamen op 31 dec. 1954 76 ) 1129 979 f 225 069 39 8 29 Gepensioneerden naar land van verblijf Pensioen betaalbaar in Tezamen Ned. Antillen Nederland Aantal Pensioen...”
7

“...per jaar. Recht op uitgesteld pensioen volgens art. 8 leden 3 en 4 van de Pensioenverordening 1938 hebben 19 mannen en 12 vrouwen tot een totaalbedrag van resp. f 42 909 en f 21 762 pensioen. Hierop wordt gedurende het voorgeschreven aantal jaren f 12 993 en f 10 008 gekort. Twee van de 12 mannen hebben overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 van genoemde pensioenverordening een vrijwillig deelgenootschap aangegaan ten behoeve van uitkering van pensioen aan hun vrouw en kinderen ingeval van overlijden gedurende de tijd, dat hun pensioen nog niet is ingegaan. Op 31 december 1949 waren er nog 8 zonder pensioen ontslagen ambtenaren, die hun volgens de pensioenverordening 1899 gesloten verzekering in stand hebben gehouden- Van dezen is sindsdien n overleden, terwijl voor n het uitzicht op pensioen voor zijn vol- brachte dienst zich gerealiseerd heeft en deze dus onder de gepensioneerden is opgenomen, zodat er op 31 december 1954 nog 6 van deze personen waren met een verzekerd bedrag van...”
8

“...gouvernementsambtenaren Kalenderjaar ( Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen 1950 57 13 3 1951 67 9 4 2 1952 70 31 2 i 1953 98 7 2 5 1954 1955 98 108 22 4 5 3 Bijzondere onderwijzeressen Kalenderjaar Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen 1950 169 !) 15 1 5 4 1951 174 11 5 3 4 1952 173 18 2 4 1953 185 22 i 10 1954 196 11 6 10 1955 191 Gepensioneerde mannelijke gouvernementsambtenaren, bijzondere onderwijzers en politie-militairen Kalenderjaar Begin Bij Overleden 1950 262 ) 32 13 1951 281 23 10 1952 294 26 15 1953 305 21 9 1954 317 24 7 1955 334 Gepensioneerde vrouwelijke gouvernementsambtenaren en bijzondere onderwijzeressen Kalenderjaar Begin & Overleden I960 48 2 1 1951 49 15 2 1952 62 4 1 1953 65 3 1 1954 67 10 1 1955 76 l) Tengevolge van na het opmaken van de 2e wetenschappelijke balans bekend geworden...”
9

“...15 Gepensioneerde weduwen Kalenderjaar Begin Bij Overleden Hertrouwd 1950 140 *) 8 3 1951 145 9 4 j 1952 150 12 5 1953 157 10 8 1954 159 9 5 - 1955 163 i) Dit getal wijkt af van het op blz. 16 van de 2e wetenschappelijke balans gegevene op grond van de gegevens, zoals die bij het opmaken van deze balans bekend waren....”
10

“...aangenomen. Deze sterfte- tafels zijn met complete gemiddelde levensduur, de commutatiekolommen der levenden en de lijfrentewaardenx) opgenomen als de staten III en IV hij de Eerste wetenschappelijke balans van het Algemeen Cura§aosch Pensioenfonds naar deft toestand op 31 December 1944. Vergelijking van de verwachting met de waarneming Aantal waarnemingen Waargenomen Verwacht aantal sterfgevallen Tijdvak 1950/54 Mannelijke gepensioneerden .... 15t2 54 57,7 Vrouwelijke gepensioneerden .... 308 6 8,0 Gepensioneerde weduwen 776 25 34,6 Tijdvak 1937/54 Mannelijke gepensioneerden .... 4069 160 158,8 Vrouwelijke gepensioneerden .... 710 19 19,0 Gepensioneerde weduwen 2607 103*) 117,5 Uit deze cijfers is de conclusie getrokken, dat voor de mannen de leeftijdsverlaging van n jaar kon gehandhaafd blijven, terwijl voor de vrouwen de verlaging van 2 op 3 jaar gebracht is. Het aantal verwachte sterfgevallen onder de vrouwelijke gepensioneerde ambtenaren is dan 17,7 en onder de weduwen 108,6....”
11

“...2e w.b. 3e w.b. 3e w.b. mannen en vrouwen mannen vrouwen 30 0,20 0j3 0,260 0,260 35 0,27 0,305 0,331 0,331 40 0,35 0,38 0,402 0,402 45 0,44 0,455 0,472 0,472 50 0,53 0,53 0,562 0,546 55 0,53 0,53 0,554 0,600 60 0,53 0,53 0,528 0,600 65 0,53 0,53 0,495 0,600 Hieruit blijkt, dat de ervaring van de laatste 10 jaar erop wijst, dat in het verleden het pen- sioen op een te laag deel van de pensioengrondslag is gesteld, m.a.w. dat de toekomstige pensioen- lasten toen enigszins te laag zijn geraamd. § 6. Grootheden ter berekening van de contante waarden der lasten van de aan na te laten be- trekkingen van in dienst zijnde deelgenoten toe te kennen weduwen- en wezenpensioenen Deze grootheden zijn in 5-jarige leeftijdsgroepen opnieuw afgeleid uit de waargenomen toe- stand per 31 december 1954. Het staatje op de volgende bladzijde geeft daarvan een overzicht op dezelfde wijze als op blz. 23 van de tweede wetenschappelijke balans. CLCI Ct/D De grootheden W en W £ geven de contante waarden der lasten...”
12

“...wetenschappelijke balans is een uitvoerige uit- eenzetting gegeven van de afleiding van de factoren, waarmede de pensioengrondslagen van de in dienst zijnden vermenigvuldigd moeten worden om de contante waarden van de lasten aan eigen pensioen en aan weduwen- en wezenpensioen en die van de bijdragen voor beide soorten pensioen te verkrijgen. Onder verwijzing naar het daar vermelde, mogen de thans gebruikte factoren hier vermeld worden. Pensioenfactor eigen pensioen: F+l [*+i JX+\ *44 x-\-l ^aa:-|-l -5) 8 'x+% yx+$ Bijdragefactor eigen pensioen: F*+ Z-j 'x+l *+ x+i ,a V C+* *+ h...”
13

“...8. De ontslagenen met recht op uitgesteld pensioen Voor de formules, welke bij de berekening van de contante waarden gebruikt zijn, kan ver- wezen worden naar blz. 25 van de tweede wetenschappelijke balans. Zoals daar vermeld is, is er geen rekening mede gehouden, dat de pensioenen wegens invalidi- teit eerder toegekend kunnen worden. De contante waarden der uitgestelde pensioenen worden slechts onbelangrijk verhoogd, indien de kans op invaliditeit wel in rekening gebracht wordt. Daar het bovendien...”
14

“...22 overlijden na te laten weduwen en wezen. Daarvoor dragen zij gedurende het uitstel 6 % van de laatste pensioengrondslag, daarna 3 % van het pensioen bij. Voor de berekening moesten nog formules opgesteld worden. De contante waarde der lasten aan weduwenpensioen worden gevonden met de overlevings- rente a^ a De fofmule voor de contante waarde der bijdragen per eenheid van te genieten pensioen is 0,03 j2axy ^+f\ x ~ + Dx"+l-y+n+\*x+n+y+n+\ ~ *>{ f vx+\-y+\ ) Hierin is O bedoelde pensioengrondslag, P het toe te kennen eigen pensioen van bedoelde per- sonen. De contante waarden zijn individueel berekend. § 9. Beheerskosten Ter dekking van de toekomstige beheerskosten zijn op de tweede wetenschappelijke balans opgebracht 2 % van de in de toekomst te betalen pensioenen en 1 % van de pensioengrondslagen, welke voor de op de balansdatum aanwezige actieve deelgenoten tijdens hun diensttijd naar ver- wachting zullen gelden. Bij vergelijking van de in de jaren 1950 t/m 1954 op deze wijze beschikbaar...”
15

“...reeds is medegedeeld, moet volgens de wetenschappelijke balans, gebaseerd op een rentevoet van 2f %, nog een tekort van f 3 887 000, volgens die gebaseerd op een rentevoet van 3%, een van f 2 826 000 gedekt worden. Volgens artikel 4 lid 2 van het besluit tot oprichting van het pensioenfonds (P.B. 1936 nr. 66) moet dit uiterlijk 10 jaar na de balansdatum, dus op 31 december 1964, door annu- teiten ten laste van het Land en de Eilandgebieden a^hgezuiverd zijn. Rekenende, dat van 1957 af gedurende 8 jaren postnumerando-annuteiten betaald zullen worden, beloopt het jaarlijks bedrag 0,14096 resp. 0,14246 maalde waarde van het met 2 jaar rente op rente opgelopen tekort per 31 december 1956. Dit bedraagt 1,0558 X f 3 887000 = f 4104000resp. 1,0609 X f 2826000 = f 2998000. De jaarlijkse annuteit is dus 0,14096 x f 4104000 = f78500 resp. 0,14246 X f 2 998 000 = f 427100. (Voor de volledigheid zijn ook de bedragen bij een rente- voet van 3% hier vermeld.) Dit bedrag moet verdeeld worden naar de p...”
16

“...zou worden. Later is overgegaan tot het idee van algehele incorporatie der duurtetoeslagen. De pensioengrondslagen van de gehuwden worden verhoogd met de duurtetoeslag voor ge- huwden zonder kinderen, die van de ongehuwden met de duurtetoeslag voor ongehuwden. Boven- dien bestaat het plan de pensioengrondslagen nog te verhogen met de bijdragen voor eigen en voor weduwen- en wezenpensioen, welke verschuldigd zullen zijn over de in de pensioengrondslag opgenomen duurtetoeslag, t.w. voor gehuwden 8 %, voor ongehuwden 5 %. De aanzienlijke verhoging van de pensioengrondslagen heeft geleid tot voorstellen ter her- ziening van de pensioenregeling. Deze zijn de volgende: Maximum bedrag van het eigen pensioen f 6500, en dat van weduwenpensioen en van de gezamenlijke wezenpensioenen f 3250. Het percentage van de pensioengrondslag, dat voor ieder vervuld dienstjaar aan eigen pen- sioen wordt toegekend, wordt op 1,8 voor de eerste 25 jaren en 1,0 voor de volgende 5 jaren gesteld (thans 2,5 % voor de...”
17

“...eerste 1200 gulden van de bezoldiging.......... 122 105 tweede 1200 ,, 94 78 derde 1200 ........ 68 56 vierde 1200 ,, .............. 58 50 vijfde 1200 ,, ,, ,, 57 40 zesde 1200 ,, 47 40 zevende 1200 ' 42 34 achtste 1200 ,, ,, 31 24 ,, negende 1200 21 13 tiende 1200 16 5 elfde 1200 ,, ........ 15 5 twaalfde 1200 .............. 15 5 De met deze tabel verkregen bedragen der verhoging worden nog met een tweede bedrag vermeerderd ter grootte van 8 % voor gehuwden en 5 % voor ongehuwden, naar boven afgerond in guldens per jaar op een 12-voud. Het is niet de bedoeling wijziging te brengen in de pensioenen van de reeds gepensioneerden. Zij blijven in het genot van het hun reeds toegekende pensioen en de duurtetoeslag volgens de Duurtetoeslagregeling gepensioneerden 1943. § 3. De methode van berekening van de contante waarden der lasten en der bijdragen van in dienst zijnde deelgenoten bij algehele incorporatie van de duurtetoeslag op bezoldiging...”
18

“...Aan- Som pen- Aan- Som pen- Aan- Som pen- Aan- Som pen- tal sioengr. tal sioengr. tal sioengr. tal sioengr. tal sioengr. f f f f f Mannelijke ambtenaren (incl. R.K. geestelij ken) 1042 8948 157 270 2 667 697 132 1 409 964 9 85 780 12 132 750 Vrouwelijke ambtenaren Mannelijke leerkrachten 49 240 190 34 261 120 ^6 100 510 1 6 470 8 44 730 bij het bijzonder on- derwijs (incl. R.K. ordebroeders) . . 195 2 099 482 85 790 501 10 79 296 Vrouwelijke leerkrach- ten bij het bijzonder onderwijs (incl. R.K. ordezusters) .... 127 887 070 50 326 500 5 31 710 9 59 430 Tezamen 1091 9 188 347 626 5 915 369 283 2 627 475 25 203 256 29 236 910 § 6. Activiteitstafel Daar voor de reeds in dienst zijnden het aantal dienstjaren, dat voor recht op pensioen ver- vuld moet zijn, niet verandert en ook overigens de pensioneringsleeftijd dezelfde blijft evenals de kansen op ontslag zonder pensioen en op overlijden, kan voor hen de berekening van de contante waarden der lasten en...”
19

“.... De in het bovenstaande uiteengezette methode van bepaling van de nieuwe verhogings- getallen brengt mede, dat het nodig was voor de na de invoering toetredende deelgenoten dezelfde verhogingsgetallen te gebruiken. Omtrent de afwijking, welke hun promotie zal vertonen bij die van de reeds in dienst zijnden, is trouwens, als gezegd, geen redelijke veronderstelling te maken. Een onderzoek, ingesteld om na te gaan of de grootheden a wijziging behoefden, leidde er toe deze ongewijzigd te laten. § 8. Verhouding pensioen tot grondslag Volgens de ontworpen regeling voor de incorporatie kan aan hen, die op het tijdstip van invoering daarvan reeds in dienst zijn, pensioen toegekend worden na het voldoen aan de leef- en diensttijdeisen, welke thans gelden. Het bedrag van het pensioen wordt echter berekend volgens de nieuwe bepalingen en gebaseerd op de nieuwe pensioengrondslagen. De verhouding van pensioen tot grondslag is van de diensttijd afhankelijk. Zonder het be- rekenen van gemiddelden kan...”
20

“...000. Uitgaande van de stand der pensioengrondslagen van de in dienst zijnde gehuwde deelge- noten op de balansdatum, zijn deze tot een maximum van f 13 000 in aanmerking genomen en daarop zijn weduwenpensioenen gebaseerd. Na samenvoeging in 5-jarige leeftijdsgroepen, zijn door deling van de som der weduwenpensioenen door de totale som der grondslagen van die gehuwden de verhoudingen weduwenpensioen tot grondslag P^/G gevonden. Zij zijn de volgende (vergelijk dezelfde kolom in het staatje van § 6 van hoofdstuk III): - I(tU1 1 fU 25 0,295 45 0,250 30 0,272 50 0,246 35 0,262 55 0,243 40 0,255 60 0,239 Deze grootheden gelden zowel voor de bij invoering der nieuwe regeling reeds in dienst zijnden als voor hen, die nog zullen toetreden. § 10. Berekening der contante waarden. Beheerskosten Met de in de voorgaande paragrafen besproken en de overige ongewijzigde grootheden konden zonder moeilijkheden de bijdrage- en pensioenfactoren, zowel voor eigen als voor weduwen- en wezenpensioen worden becijferd...”