|
|
Your search within this document for '8,ménos,2,ta' resulted in 27 matching pages.
|
1 |
|
“... overzicht. Wijzigingen in de regelingen....................... '
§ 2. De financiering van de pensioenen......................................... *
§ 3. De beleggingen en de rentevoet............................................
§ 4. De duurtetoeslagen op pensioen ................................................
II. STATISTISCHE GEGEVENS
§ 1. Mannelijke en vrouwelijke deelgenoten in dienst op 31 december 1954 10
§ 2. Mannelijke en vrouwelijke gepensioneerde deelgenoten, benevens pensioen genietende
weduwen en wezen op 31 december 1954 .....................................,
§ 3. Verloop onder de in dienst zijnde en gepensioneerde ambtenaren en onder de gepen-
I O
sioneerde weduwen...................... ............................10
III. TECHNISCH GEDEELTE
§ 1. Sterfte-en andere tafels. ................................................
§ 2. Sterfte onder gepensioneerden..............................................
8 3. Activiteitstafels..................................................”
|
|
2 |
|
“...Biz.
§ 4. Grondslagen der berekeningen . ................................................27
§ 5. Nieuwe pensioengrondslagen................................................... 28
§ 6. Activiteitstafel................................................................28
§ 7. Verhogingsgetallen..............................................................29
§ 8. Verhouding pensioen tot grondslag...............................................30
§ 9. Grootheden ter berekening der lasten van pensioenen aan na te laten weduwen en
wezen......................................................................... 31
§10. Berekening der contante waarden. Beheerskosten....................................31
§11. Het percentage der aanvullende bijdragen. De contante waarden der toekomstige
baten en lasten........................................................... 32
§ 12. De wetenschappelijke balans na incorporatie der duurtetoeslagen...................32
NASCHRIFT
De sterfte in de Nederlandse Antillen .....”
|
|
3 |
|
“...ambtenaren der Eilandgebieden in het fonds op te nemen. Pensioen-
rechten ontlenen deze personen aan lid 2*van artikel 2 van de Pensioenverordening Burgerlijke
Landsdienaren 1938. Dit lid is ingevoegd bij Landsverordening van 28 februari 1952 (P.B. nr. 24).
Hoewel niet rechtstreeks het pensioenfonds betreffende, zij hier nog vermeld dat de duurte-
toeslag op de pensioenen verhoogd is bij Landsbesluit van 10 februari 1953 (P.B. nr. 30).
Over de beleggingen onder hypothecair verband werden bij het Landsbesluit van 27 sep-
tember 1954 (P.B. nr. 98) ter versterking van de veiligheid daarvan nadere regelen gesteld. Het
bedrag, dat op een en hetzelfde bebouwde perceel ter leen verstrekt mag worden, is door dit
besluit beperkt tot f 25 000. Tot dien golden alleen de beperkingen, dat niet meer dan 60 % van
de waarde van het onderpand en aan n persoon niet meer dan f 60 000 mocht worden geleend.
§ 2. De financiering van de pensioenen
In de in de vorige paragraaf genoemde Landsverordening van 27 juli...”
|
|
4 |
|
“...8
Ons dus beperkende tot de op de balansdatum aanwezige deelgenoten in het fonds, kunnen
wij vaststellen, dat het fonds de verplichting heeft pensioen te betalen aan de reeds gepensioneerde
deelgenoten zolang zij in leven zijn; aan de nog in dienst zijnde, nadat hun pensioen zal zijn toe-
gekend; aan de weduwen en wezen, die reeds recht op pensioenuitkering hebben, en aan de door
thans nog levende deelgenoten, actieve en gepensioneerde, na te laten weduwen en wezen.
Weliswaar zijn de toekomstige pensioenen op de balansdatum nog niet opeisbaar, ja is het
van een afzonderlijke, aan een bepaald persoon toekomende pensioentermijn nog niet zeker, of
hij ooit vervallen zal, toch is het niet juist deze verplichtingen daarom te negeren. Er is immers
een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat aan een deel der op de balansdatum aan-
wezige deelgenoten pensioen zal moeten worden betaald.
Hetzelfde geldt voor de bijdragen.
De waarden van deze toekomstige verplichtingen en inkomsten, contante...”
|
|
5 |
|
“...rente op en wel gemiddeld een zeker percentage per jaar. Dan moeten
de contante waarden ook berekend worden met datzelfde rentepercentage.
De opbrengst van de beleggingen speelt dus een belangrijke rol.
Voor de vorige twee wetenschappelijke balansen is 3 % als basis genomen.
In de tekst bij de tweede balans (blz. 27) is reeds opgemerkt, dat de rente, welke van nieuwe
beleggingen gemaakt werd, in 1949 2,765 % en in 1950 2,847 % was. Daarom is toen ook een
balans opgesteld, welke op de rentevoet van 2£ % gebaseerd was.
Bij de beschouwing van deze materie is ook nog gelet op de kosten welke de inning van de
intrest en de verdere administratie van deze effecten meebrengen en die vrij aanzienlijk zijn.
Deze tezamen zijn in de jaren 1953 t/m 1955 ongeveer 12 % van de renteopbrengst geweest. In
de jaren 1951, 1952 en 1953 is als gemiddeld rendement van de gekochte effecten gevonden 3,32;
3,25 en 3,50 % of gemiddeld 3,36 %. Netto kan dus op een rendement van ongeveer 2,96 % ge-
rekend worden. #
Met...”
|
|
6 |
|
“...in dienst. Bij-
zonderheden omtrent hen zijn in ondervolgende staten opgenomen.
Mannen Vrouwen
Deelgenoten in dienst naar categorie Aantal Pensioen- grondslag Aantal Pensioen- grondslag
Gouvernementsambtenaren (zonder R.K. geestelijken) . 1438 f 6 947 196 108 f 349 896
Leerkrachten bij het bijzonder onderwijs (zonder R.K. ordebroeders en -zusters) 189 1 156 288 108 406 032
R.K. geestelijken R.K. ordebroeders en -zusters 28 100 100 800 473 172 83 306 678
Tezamen op 31 december 1954 1755 f 8 677 456 299 f 1 062 606
Tezamen op 31 december 1949 1204 5 852 062 228 792 022
Met het oog op de verdeling der bijdragen uit de openbare middelen, welke naar de pensioen-
grondslagen van de in dienst van het Land en de Eilandgebieden zijnde deelgenoten vastgesteld
worden, is deze keer ook een staat opgenomen, welke de aantallen deelgenoten en hun pensioen-
grondslagen naar dit gegeven gespecificeerd aangeeft.
- Land Curagao
Deelgenoten (mannen en vrouwen) naar Land en Eilandgebieden Aantal...”
|
|
7 |
|
“... Pensioen- verordening 1938 Tezamen
Aantal Pensioen- grondslag Aantal Pensioen- grondslag eigen pens. Pensioen- grondslag verzekering Aantal Pensioen- grondslag Aantal Pensioen- grondslag
Gouv. ambtenaren . . * , 4 { 26 035 8 f 52 186 f 27 703 1232 f 6 218 635 1244 f 6 296 856
Bijz. onderwijzers . . ? gehuwd 176 1 110 700 176 1 110 700
Gouv. ambtenaren . . . . i niet gehuwd Y met kind 1 10 800 i n 18 91 680 19 102 480
Bijz. onderwijzers . . . . )
Gouv. ambtenaren . . ... | niet gehuwd 1 10 800 174 537 060 175 547 860
Bijz. onderwijzers . . i zonder kind 13 45 588 13 45 588
R.K. geestelijken . . 28 100 800 28 100 800
R.K. ordebroeders . . 100 473 172 100 473 172
6 f 47 635 8 f 52 186 f 27 703 1741 f 8 577 635 1755 f 8 677 456
) Onder de pensioenverordening van 1899 was het mogelijk voor zijn weduwe en wezen een hoger pensioen te
verzekeren dan de helft van het eigen pensioen, waarop op het ogenblik van overlijden recht zou bestaan hebben.
Deze...”
|
|
8 |
|
“...nog 3, op wie de pensioen verorde-
ning van 1899 van toepassing was. Haar pensioengrondslag bedroeg in totaal f 10 440.
§ 2. Mannelijke en jrouwelijke gepensioneerde deelgenoten en pensioen genietende weduwen en
wezen op 31 december 1954
Op 31 december 1954 waren er 334 mannelijke en 76 vrouwelijke gepensioneerde deelgenoten
met tezamen f 1 018 858 pensioen. Op die datum genoten 163 weduwen f 171 350 en 100 wezen
f 12 497 pensioen. De drie hierna volgende staten geven nadere bijzonderheden.
Gepensioneerde mannelijke deelgenoten Pens.- veror- dening ' Aantal Pensioen Pensioen- grondslag Gehuwd (van wie met verzekering) Ongehuwd met kinderen
Gouvernementsambtenaren . 1868 4 f 10 456 f 14 288 2 (2)
1899 67 183 668 334 361 54 (8) i
1938 167 506 649 1 002 501 147 (24) 2
Bijzondere onderwijzers . . 1899 1 2 850 5 340 1
1938 5 12 210 31 515 5
K.K. geestelijken 1899 2 2 400 4 800
1938 12 24 582 43 200
K.K. ordebroeders 1899 6 18 735 28 498
1938 10 24 516 46 210
274 f 786 066 f...”
|
|
9 |
|
“...11 17 899 32 44 457 49 84 659
139 114 571 144 129 982 144 143 333
4 2 574 36 5 976 42 5 631
286 f 390 378 394 f 526 705 497 f 855 177
Op de balansdatum waren er 2 weduwen, wier pensioen op grond van de desbetreffende
bepalingen verloren is gegaan. Na huwelijksontbinding herleven haar rechten tot een totaal-
bedrag van f 1 467 per jaar.
Recht op uitgesteld pensioen volgens art. 8 leden 3 en 4 van de Pensioenverordening 1938
hebben 19 mannen en 12 vrouwen tot een totaalbedrag van resp. f 42 909 en f 21 762 pensioen.
Hierop wordt gedurende het voorgeschreven aantal jaren f 12 993 en f 10 008 gekort.
Twee van de 12 mannen hebben overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 van genoemde
pensioenverordening een vrijwillig deelgenootschap aangegaan ten behoeve van uitkering van
pensioen aan hun vrouw en kinderen ingeval van overlijden gedurende de tijd, dat hun pensioen
nog niet is ingegaan. Op 31 december 1949 waren er nog 8 zonder pensioen ontslagen ambtenaren,
die hun volgens de pensioenverordening...”
|
|
10 |
|
“...Kalenderjaar ( Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen
1950 57 13 3
1951 67 9 4 2
1952 70 31 2 i
1953 98 7 2 5
1954 1955 98 108 22 4 5 3
Bijzondere onderwijzeressen
Kalenderjaar Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen
1950 169 !) 15 1 5 4
1951 174 11 5 3 4
1952 173 18 2 4
1953 185 22 i 10
1954 196 11 6 10
1955 191
Gepensioneerde mannelijke gouvernementsambtenaren,
bijzondere onderwijzers en politie-militairen
Kalenderjaar Begin Bij Overleden
1950 262 ) 32 13
1951 281 23 10
1952 294 26 15
1953 305 21 9
1954 317 24 7
1955 334
Gepensioneerde vrouwelijke gouvernementsambtenaren
en bijzondere onderwijzeressen
Kalenderjaar Begin & Overleden
I960 48 2 1
1951 49 15 2
1952 62 4 1
1953 65 3 1
1954 67 10 1
1955 76
l) Tengevolge van na het opmaken van de 2e wetenschappelijke balans bekend geworden mutaties is er een
afwijking...”
|
|
11 |
|
“...15
Gepensioneerde weduwen
Kalenderjaar Begin Bij Overleden Hertrouwd
1950 140 *) 8 3
1951 145 9 4 j
1952 150 12 5
1953 157 10 8
1954 159 9 5 -
1955 163
i) Dit getal wijkt af van het op blz. 16 van de 2e wetenschappelijke balans gegevene op grond van de gegevens,
zoals die bij het opmaken van deze balans bekend waren....”
|
|
12 |
|
“...konden
blijven. Wel is waar was in 1945 nog niet een meer stabiele toestand ingetreden, maar de af-
wijkingen, welke optreden door dit jaar mede te nemen, lijken van weinig betekenis te zijn. Voor
de in het algemeen weinig aan uitwendige invloeden onderhevige sterfte is de periode 1937/1954
in beschouwing genomen.
§ 2. Sterfte onder gepensioneerden
Voor deze sterfte is bij de tweede wetenschappelijke balans de sterftetafel voor actieve eu
gepensioneerde Europese burgerlijke ambtenaren in Indonesi resp. voor weduwen van Europese
landaard van die ambtenaren, beide voor de jaren 1920/1934 aangenomen. Daarbij is toen voor de
mannen een leeftijdsverlaging van 1 jaar, voor de vrouwen van 2 jaar aangenomen. Deze sterfte-
tafels zijn met complete gemiddelde levensduur, de commutatiekolommen der levenden en de
lijfrentewaardenx) opgenomen als de staten III en IV hij de Eerste wetenschappelijke balans
van het Algemeen Cura§aosch Pensioenfonds naar deft toestand op 31 December 1944.
Vergelijking van de...”
|
|
13 |
|
“...34 68 56
25 60 54 78 70
30 80 77 88 85
35 100 100 100 100
40 117 119 113 115
45 128 132 121 127
50 132 137 126 135
55 132 135 129 137
60 132 128 129 137
65 132 121 129 137
70 132 119 129 137
De relatieve stijging in grondslag van een ambtenaar van de leeftijd x-\ in het eerstkomende
jaar wordt gegeven door de verhouding V i : V i.
*'12 **' 2
Uit de staat blijkt, dat zowel voor de mannen als voor de vrouwen de verhogingsgetallen
minder steil verliepen. Met andere woorden, dat de door de promotie veroorzaakte verhoging der
pensioengrondslagen per jaar geringer was dan voor de vorige wetenschappelijke balans is aan-
genomen. Het toen gebruikte tijdvak van 2 jaar is blijkbaar te kort om tot betrouwbare cijfers
te komen, hoewel ook andere oorzaken aan het vlakkere verloop ten grondslag kunnen liggen.
Een verder onderzoek is hiernaar niet ingesteld.
Een enkel woord over de daling der verhogingsgetallen der mannen voor de leeftijden boven
50 in de 2e wetenschappelijke balans is hier op zijn plaats...”
|
|
14 |
|
“...20
Leeftijd in volle jaren X Leef- tijds- verschil x~y Deel van de in dienst zijnden, dat gehuwd is h X Wed.pens. C.w.lasten bij overlijden in dienst w X W ap X
Grondslag () \ o h+i wezen- pensioen wed.- en wezenp. tezamen
(na afronding) rentevoet
per f 1 wed.pens. rentevoet 3 %
3% 2}% 3% 2|%
25 1,6 0,55 0,313 1,56 25,34 3,80 4,20
30 2,3 0,87 0,306 2,39 25,45 6,65 6,94 1,01 1,12
35 2,9 0,92 0,299 3,27 25,46 7,01 7,30 1,30 1,42
40 3,3 0,94 0,292 3,50 24,63 6,82 7,08 1,47 1,56
45 3,8 0,95 0,285 2,91 22,82 6,16 6,45 1,53 1,62
50 3,8 0,95 0,277 1,94 20,26 5,28 5,40 1,53 1,62
55 3,9 0,80 0,270 1,65 18,25 4,37 4,42 1,48 1,55
60 6,5 0,78 0,266 0,82 17,13 3,76 3,82 1,39 1,47
De waarden van deze grootheden zijn thans in het algemeen hoger dan die, welke de vorige
keer verkregen werden. De oorzaak is toe te schrijven aan de ten opzichte van de vorige balans
met 1 jaar verlaagde leeftijden, welke aan de vrouwen zijn toegekend. Behalve deze zijn er nog
kleine afwijkingen...”
|
|
15 |
|
“...21
Pensioenfactor weduwen- en wezenpensioen:
V*+l jol <* .o Vl*+1 a ol Tap
/ i *+ a?+l ^*+1 *+1 x ^ x ^x+1
x-\-\ 7 T/
* S+* 7*+*
.*+* / y
Bijdragefactor weduwen- en wezenpensioen:
F , =0,95
a+
12
*+* 7 F
3;l'2 *d-4
*+i, T7
^-tri ^*+i
V'^+l 2? p*+i * W
qJ X+1 Aa;+1 K+l y+1 24^
,*+* / v
In deze formules is thans de factor a.x opgenomen (zie § 4 van dit hoofdstuk). Zij komt in de
formules voor in verbinding met de aantallen, die volgens de activiteitstafel overlijden of gepen-
sioneerd worden (d*_|_i resp. ) en brengt het peil van de middelsom der pensioengrond-
slagen, dat bepaald wordt door het verhogingsgetal V voor alle in dienst zijnden van de leeftijd
x op het peil, dat geldt voor hen, die de dienst op die leeftijd verlaten.
De overige voorkomende grootheden zijn:
: het aantal pensioneringen tussen de leeftijden x+£ en a;+l|,
l: het aantal in dienst zijnden van de leeftijd x-{- J,
|
|
16 |
|
“...Dx"+l-y+n+\*x+n+y+n+\ ~ *>{
f vx+\-y+\ )
Hierin is O bedoelde pensioengrondslag, P het toe te kennen eigen pensioen van bedoelde per-
sonen. De contante waarden zijn individueel berekend.
§ 9. Beheerskosten
Ter dekking van de toekomstige beheerskosten zijn op de tweede wetenschappelijke balans
opgebracht 2 % van de in de toekomst te betalen pensioenen en 1 % van de pensioengrondslagen,
welke voor de op de balansdatum aanwezige actieve deelgenoten tijdens hun diensttijd naar ver-
wachting zullen gelden.
Bij vergelijking van de in de jaren 1950 t/m 1954 op deze wijze beschikbaar komende met de
werkelijk uitgegeven bedragen bleek, dat de eerste op een jaar na niet geheel voldoende waren.
Beschikbaar in 2 % van pensioen 1 % van pens.- grondslag Tezamen Volgens jaar- verslag besteed
1950 f 17 700 f 68 860 f 86 560 f 86 255
1951 19 240 75 220 94 460 99 897
1952 20 820 82 580 103 400 118 187
1953 22 140 87 840 109 980 115 456
1954 23 320 93 590 116 910 119 245
In het jaarverslag over 1954 is vermeld...”
|
|
17 |
|
“...der pensioengrondslagen van de
in dienst zijnde deelgenoten, dat het pensioenfonds als aanvulling van de eigen bijdragen moet
ontvangen, hoger zal zijn dan het bij de tweede wetenschappelijke balans was.
Er zijn verschillende wijzigingen in de basis der berekeningen aangebracht. Zo is hiervoor
in § 5 medegedeeld, dat het nodig bleek aan te nemen, dat de pensioenen tot een hoger percentage
van de grondslagen toegekend worden dan tot nu toe is verondersteld. Daarenboven is de rente-
voet van 3 % op 2| % verlaagd.
Staat II geeft de berekening van bedoeld aanvullend bijdragepercentage. Bij een rentevoet
van 3 % bedraagt het 23,23 %, bij een rentevoet van 2f % : 24,86 %....”
|
|
18 |
|
“...tweede wetenschappelijke balans.
§ 2. Dekking van het bij deze balans geconstateerde tekort
Zoals in de vorige paragraaf reeds is medegedeeld, moet volgens de wetenschappelijke balans,
gebaseerd op een rentevoet van 2f %, nog een tekort van f 3 887 000, volgens die gebaseerd op
een rentevoet van 3%, een van f 2 826 000 gedekt worden.
Volgens artikel 4 lid 2 van het besluit tot oprichting van het pensioenfonds (P.B. 1936
nr. 66) moet dit uiterlijk 10 jaar na de balansdatum, dus op 31 december 1964, door annu-
teiten ten laste van het Land en de Eilandgebieden a^hgezuiverd zijn.
Rekenende, dat van 1957 af gedurende 8 jaren postnumerando-annuteiten betaald zullen
worden, beloopt het jaarlijks bedrag 0,14096 resp. 0,14246 maalde waarde van het met 2 jaar rente
op rente opgelopen tekort per 31 december 1956. Dit bedraagt 1,0558 X f 3 887000 = f 4104000resp.
1,0609 X f 2826000 = f 2998000. De jaarlijkse annuteit is dus 0,14096 x f 4104000 = f78500
resp. 0,14246 X f 2 998 000 = f 427100. (Voor de ...”
|
|
19 |
|
“...te ver-
lenen of kan tot een aanmerkelijke verlaging daarvan worden overgegaan.
§ 2. Voorstellen tot incorporatie van de duurtetoeslagen
Eerst is overwogen de pensioengrondslagen met 30 % te verhogen. Hieruit zouden eveneens
30 % hogere pensioenen voortvloeien, waarvoor kapitaaldekking nodig zou worden, voorzover de
contante waarde van de hogere lasten niet doodde contante waarde der hogere bijdragen gecom-
penseerd zou worden.
Later is overgegaan tot het idee van algehele incorporatie der duurtetoeslagen.
De pensioengrondslagen van de gehuwden worden verhoogd met de duurtetoeslag voor ge-
huwden zonder kinderen, die van de ongehuwden met de duurtetoeslag voor ongehuwden. Boven-
dien bestaat het plan de pensioengrondslagen nog te verhogen met de bijdragen voor eigen en
voor weduwen- en wezenpensioen, welke verschuldigd zullen zijn over de in de pensioengrondslag
opgenomen duurtetoeslag, t.w. voor gehuwden 8 %, voor ongehuwden 5 %.
De aanzienlijke verhoging van de pensioengrondslagen heeft...”
|
|
20 |
|
“...bedragen voor hen, die na de wijziging ambtenaar in vaste dienst worden (Vgl. artikel 2
van de zo juist genoemTle verordening). Voor de reeds in dienst zijnde ambtenaren blijft het aantal
jaren 20.
De leeftijd, waarop recht op pensioen ontstaat blijft 50.
De te incorporeren duurtetoeslag zou volgens de voorlopig gemaakte veronderstelling de
volgende percentages van de bezoldiging bedragen:
gehuwden ongehuwden
van de eerste 1200 gulden van de bezoldiging.......... 122 105
tweede 1200 ,, 94 78
derde 1200 ........ 68 56
vierde 1200 ,, .............. 58 50
vijfde 1200 ,, ,, ,, 57 40
zesde 1200 ,, 47 40
zevende 1200 ' 42 34
achtste 1200 ,, ,, 31 24
,, negende 1200 21 13
tiende 1200 16 5
elfde 1200 ,, ........ 15 5
twaalfde 1200 .............. 15 5
De met deze tabel verkregen bedragen der verhoging worden nog met een tweede bedrag
vermeerderd ter grootte van 8 % voor gehuwden en 5 % voor ongehuwden, naar boven afgerond
in guldens per jaar...”
|
|
|