Your search within this document for '2,pone,aserka,ta,5' resulted in 32 matching pages.
 
1

“................10 § 5. Verhouding pensioen tot grondslag . ..........................................1 § 6. Grootheden ter berekening van de contante waarden der lasten van de aan na te laten betrekkingen van in dienst zijnde deelgenoten toe te kennen weduwen- en wezen- pensioenen -..........................................................1 § 7. De pensioen- en bijdragefactoren................................................ 20 § 8. De Ontslagenen met recht op uitgesteld pensioen..................................21 § 9. Beheerskosten..........................................................' ^ § 10. De benodigde bijdragepercentages............................................. 22 § 11. Inkoopsommen, verschuldigd bij toetreding .......................................23 § 12. De aanvullende bijdrage van het Land en de Eilandgebieden...................... 23 IV. WETENSCHAPPELIJKE BALANS § 1. De wetenschappelijke balans........................ . ....................24 § 2. Dekking van het bij...”
2

“...Biz. § 4. Grondslagen der berekeningen . ................................................27 § 5. Nieuwe pensioengrondslagen................................................... 28 § 6. Activiteitstafel................................................................28 § 7. Verhogingsgetallen..............................................................29 § 8. Verhouding pensioen tot grondslag...............................................30 § 9. Grootheden ter berekening der lasten van pensioenen aan na te laten weduwen en wezen......................................................................... 31 §10. Berekening der contante waarden. Beheerskosten....................................31 §11. Het percentage der aanvullende bijdragen. De contante waarden der toekomstige baten en lasten........................................................... 32 § 12. De wetenschappelijke balans na incorporatie der duurtetoeslagen...................32 NASCHRIFT De sterfte in de Nederlandse Antillen .....”
3

“...ambtenaren der Eilandgebieden in het fonds op te nemen. Pensioen- rechten ontlenen deze personen aan lid 2*van artikel 2 van de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938. Dit lid is ingevoegd bij Landsverordening van 28 februari 1952 (P.B. nr. 24). Hoewel niet rechtstreeks het pensioenfonds betreffende, zij hier nog vermeld dat de duurte- toeslag op de pensioenen verhoogd is bij Landsbesluit van 10 februari 1953 (P.B. nr. 30). Over de beleggingen onder hypothecair verband werden bij het Landsbesluit van 27 sep- tember 1954 (P.B. nr. 98) ter versterking van de veiligheid daarvan nadere regelen gesteld. Het bedrag, dat op een en hetzelfde bebouwde perceel ter leen verstrekt mag worden, is door dit besluit beperkt tot f 25 000. Tot dien golden alleen de beperkingen, dat niet meer dan 60 % van de waarde van het onderpand en aan n persoon niet meer dan f 60 000 mocht worden geleend. § 2. De financiering van de pensioenen In de in de vorige paragraaf genoemde Landsverordening van 27 juli...”
4

“...dat de contante waarde van hetgeen voor pensioen door en voor deze nieuwe deelgenoten wordt bijgedragen, gelijk is aan de contante waarde der pensioen- verplichtingen, welke zij op het fonds leggen. De Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938, welke voor deze ambtenaren alleen van belang is met uitsluiting van de andere pensioen verordeningen, legt de pensioenrechten vast en ook de bijdragen, welke verschuldigd zijn, t.w. van de telkens voor een ieder vastgestelde pen- sioengrondslag 5 % voor eigen pensioen en 3 % voor weduwen- en wezenpensioen, deze laatste voorzover gehuwd of in het bezit van minderjarige kinderen. Verder zijn bijdragen verschuldigd wegens dienst, vr de aanvang van het deelgenootschap vervuld, en extra-bijdragen bij huwelijk of gehuwd zijn met een vrouw, die meer dan vier jaar jonger is dan de deelgenoot. Aangezien deze bijdragen bij lange niet voldoende zijn, om daarmede de pensioenen te finan- cieren, worden zij aangevuld met een bijdrage van het Land of het...”
5

“...rente op en wel gemiddeld een zeker percentage per jaar. Dan moeten de contante waarden ook berekend worden met datzelfde rentepercentage. De opbrengst van de beleggingen speelt dus een belangrijke rol. Voor de vorige twee wetenschappelijke balansen is 3 % als basis genomen. In de tekst bij de tweede balans (blz. 27) is reeds opgemerkt, dat de rente, welke van nieuwe beleggingen gemaakt werd, in 1949 2,765 % en in 1950 2,847 % was. Daarom is toen ook een balans opgesteld, welke op de rentevoet van 2£ % gebaseerd was. Bij de beschouwing van deze materie is ook nog gelet op de kosten welke de inning van de intrest en de verdere administratie van deze effecten meebrengen en die vrij aanzienlijk zijn. Deze tezamen zijn in de jaren 1953 t/m 1955 ongeveer 12 % van de renteopbrengst geweest. In de jaren 1951, 1952 en 1953 is als gemiddeld rendement van de gekochte effecten gevonden 3,32; 3,25 en 3,50 % of gemiddeld 3,36 %. Netto kan dus op een rendement van ongeveer 2,96 % ge- rekend worden. # Met...”
6

“...staten opgenomen. Mannen Vrouwen Deelgenoten in dienst naar categorie Aantal Pensioen- grondslag Aantal Pensioen- grondslag Gouvernementsambtenaren (zonder R.K. geestelijken) . 1438 f 6 947 196 108 f 349 896 Leerkrachten bij het bijzonder onderwijs (zonder R.K. ordebroeders en -zusters) 189 1 156 288 108 406 032 R.K. geestelijken R.K. ordebroeders en -zusters 28 100 100 800 473 172 83 306 678 Tezamen op 31 december 1954 1755 f 8 677 456 299 f 1 062 606 Tezamen op 31 december 1949 1204 5 852 062 228 792 022 Met het oog op de verdeling der bijdragen uit de openbare middelen, welke naar de pensioen- grondslagen van de in dienst van het Land en de Eilandgebieden zijnde deelgenoten vastgesteld worden, is deze keer ook een staat opgenomen, welke de aantallen deelgenoten en hun pensioen- grondslagen naar dit gegeven gespecificeerd aangeeft. - Land Curagao Deelgenoten (mannen en vrouwen) naar Land en Eilandgebieden Aantal Som pens.- grondslag Aantal Som pens.- grondslag Mannelijke ...”
7

“...nog 3, op wie de pensioen verorde- ning van 1899 van toepassing was. Haar pensioengrondslag bedroeg in totaal f 10 440. § 2. Mannelijke en jrouwelijke gepensioneerde deelgenoten en pensioen genietende weduwen en wezen op 31 december 1954 Op 31 december 1954 waren er 334 mannelijke en 76 vrouwelijke gepensioneerde deelgenoten met tezamen f 1 018 858 pensioen. Op die datum genoten 163 weduwen f 171 350 en 100 wezen f 12 497 pensioen. De drie hierna volgende staten geven nadere bijzonderheden. Gepensioneerde mannelijke deelgenoten Pens.- veror- dening ' Aantal Pensioen Pensioen- grondslag Gehuwd (van wie met verzekering) Ongehuwd met kinderen Gouvernementsambtenaren . 1868 4 f 10 456 f 14 288 2 (2) 1899 67 183 668 334 361 54 (8) i 1938 167 506 649 1 002 501 147 (24) 2 Bijzondere onderwijzers . . 1899 1 2 850 5 340 1 1938 5 12 210 31 515 5 K.K. geestelijken 1899 2 2 400 4 800 1938 12 24 582 43 200 K.K. ordebroeders 1899 6 18 735 28 498 1938 10 24 516 46 210 274 f 786 066 f...”
8

“...van de op de 31e december van de jaren 1934, 1944 en 1949 lopende pensioenen. Gepensi oneer den in vroegere jaren Mannelijke gepensioneerden Vrouwelijke gepensioneerden Weduwen................ Wezen ................. Tezamen ............... 31 december 1934 31 december 1944 31 december 1949 Aantal Pensioen Aantal Pensioen Aantal Pensioen 132 f 235 334 182 f 346 290 262 f 621 554 11 17 899 32 44 457 49 84 659 139 114 571 144 129 982 144 143 333 4 2 574 36 5 976 42 5 631 286 f 390 378 394 f 526 705 497 f 855 177 Op de balansdatum waren er 2 weduwen, wier pensioen op grond van de desbetreffende bepalingen verloren is gegaan. Na huwelijksontbinding herleven haar rechten tot een totaal- bedrag van f 1 467 per jaar. Recht op uitgesteld pensioen volgens art. 8 leden 3 en 4 van de Pensioenverordening 1938 hebben 19 mannen en 12 vrouwen tot een totaalbedrag van resp. f 42 909 en f 21 762 pensioen. Hierop wordt gedurende het voorgeschreven aantal jaren f 12 993 en f 10 008 gekort. Twee van de...”
9

“...Kalenderjaar ( Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen 1950 57 13 3 1951 67 9 4 2 1952 70 31 2 i 1953 98 7 2 5 1954 1955 98 108 22 4 5 3 Bijzondere onderwijzeressen Kalenderjaar Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen 1950 169 !) 15 1 5 4 1951 174 11 5 3 4 1952 173 18 2 4 1953 185 22 i 10 1954 196 11 6 10 1955 191 Gepensioneerde mannelijke gouvernementsambtenaren, bijzondere onderwijzers en politie-militairen Kalenderjaar Begin Bij Overleden 1950 262 ) 32 13 1951 281 23 10 1952 294 26 15 1953 305 21 9 1954 317 24 7 1955 334 Gepensioneerde vrouwelijke gouvernementsambtenaren en bijzondere onderwijzeressen Kalenderjaar Begin & Overleden I960 48 2 1 1951 49 15 2 1952 62 4 1 1953 65 3 1 1954 67 10 1 1955 76 l) Tengevolge van na het opmaken van de 2e wetenschappelijke balans bekend geworden mutaties is er een afwijking...”
10

“...15 Gepensioneerde weduwen Kalenderjaar Begin Bij Overleden Hertrouwd 1950 140 *) 8 3 1951 145 9 4 j 1952 150 12 5 1953 157 10 8 1954 159 9 5 - 1955 163 i) Dit getal wijkt af van het op blz. 16 van de 2e wetenschappelijke balans gegevene op grond van de gegevens, zoals die bij het opmaken van deze balans bekend waren....”
11

“...konden blijven. Wel is waar was in 1945 nog niet een meer stabiele toestand ingetreden, maar de af- wijkingen, welke optreden door dit jaar mede te nemen, lijken van weinig betekenis te zijn. Voor de in het algemeen weinig aan uitwendige invloeden onderhevige sterfte is de periode 1937/1954 in beschouwing genomen. § 2. Sterfte onder gepensioneerden Voor deze sterfte is bij de tweede wetenschappelijke balans de sterftetafel voor actieve eu gepensioneerde Europese burgerlijke ambtenaren in Indonesi resp. voor weduwen van Europese landaard van die ambtenaren, beide voor de jaren 1920/1934 aangenomen. Daarbij is toen voor de mannen een leeftijdsverlaging van 1 jaar, voor de vrouwen van 2 jaar aangenomen. Deze sterfte- tafels zijn met complete gemiddelde levensduur, de commutatiekolommen der levenden en de lijfrentewaardenx) opgenomen als de staten III en IV hij de Eerste wetenschappelijke balans van het Algemeen Cura§aosch Pensioenfonds naar deft toestand op 31 December 1944. Vergelijking van de...”
12

“...toe te laten. Het resultaat der berekeningen is in verkorte vorm in onderstaand staatje opgenomen, nl. voor de op 0 en 5 eindigende leeftijden. Mannen Vrouwen X ^+i(3ew.b.) Vx+i(2ew.b.) Vx+i (3e w b-) Vx+\ <2e w-b-) 20 40 34 68 56 25 60 54 78 70 30 80 77 88 85 35 100 100 100 100 40 117 119 113 115 45 128 132 121 127 50 132 137 126 135 55 132 135 129 137 60 132 128 129 137 65 132 121 129 137 70 132 119 129 137 De relatieve stijging in grondslag van een ambtenaar van de leeftijd x-\ in het eerstkomende jaar wordt gegeven door de verhouding V i : V i. *'12 **' 2 Uit de staat blijkt, dat zowel voor de mannen als voor de vrouwen de verhogingsgetallen minder steil verliepen. Met andere woorden, dat de door de promotie veroorzaakte verhoging der pensioengrondslagen per jaar geringer was dan voor de vorige wetenschappelijke balans is aan- genomen. Het toen gebruikte tijdvak van 2 jaar is blijkbaar te kort om tot betrouwbare cijfers te komen, hoewel ook andere oorzaken aan het vlakkere verloop ten...”
13

“...19 § 5. Verhouding pensioen tot grondslag Zowel uit de tekst bij de eerste wetenschappelijke balans (§31) als uit die bij de tweede blijkt, dat de bij de bepaling der voor de raming der lasten zo belangrijke grootheid verhou- ding van pensioen tot grondslag de gewenste nauwkeurigheid niet beraikt was. Het aantal pensioneringen van mannelijke deelgenoten, dat in de jaren 1940 t/m 1944 40 bedroeg, steeg in de periode 1945-1949 tot 120, terwijl in de jaren 1950 t/m 1954124 mannen gepensioneerd werden. Het zoveel grotere aantal maakte het mogelijk thans voor de mannen waarden voor P/G te vinden, welke min of meer rechtstreeks uit de waarnemingen zijn afgeleid. Daartoe zijn van alle pen- sioneringen in de jaren 1945 t/m 1954 de middelsommen der pensioengrondslagen en de pensioenen verzameld en beide grootheden leeftijdsgewijze opgeteld. Hieruit zijn met grafische interpolatie waarden voor de verhouding van pensioen tot grondslag P/G gevonden. Voor de vrouwen zijn in de vorige wetenschappelijke...”
14

“...20 Leeftijd in volle jaren X Leef- tijds- verschil x~y Deel van de in dienst zijnden, dat gehuwd is h X Wed.pens. C.w.lasten bij overlijden in dienst w X W ap X Grondslag () \ o h+i wezen- pensioen wed.- en wezenp. tezamen (na afronding) rentevoet per f 1 wed.pens. rentevoet 3 % 3% 2}% 3% 2|% 25 1,6 0,55 0,313 1,56 25,34 3,80 4,20 30 2,3 0,87 0,306 2,39 25,45 6,65 6,94 1,01 1,12 35 2,9 0,92 0,299 3,27 25,46 7,01 7,30 1,30 1,42 40 3,3 0,94 0,292 3,50 24,63 6,82 7,08 1,47 1,56 45 3,8 0,95 0,285 2,91 22,82 6,16 6,45 1,53 1,62 50 3,8 0,95 0,277 1,94 20,26 5,28 5,40 1,53 1,62 55 3,9 0,80 0,270 1,65 18,25 4,37 4,42 1,48 1,55 60 6,5 0,78 0,266 0,82 17,13 3,76 3,82 1,39 1,47 De waarden van deze grootheden zijn thans in het algemeen hoger dan die, welke de vorige keer verkregen werden. De oorzaak is toe te schrijven aan de ten opzichte van de vorige balans met 1 jaar verlaagde leeftijden, welke aan de vrouwen zijn toegekend. Behalve deze zijn er nog kleine afwijkingen...”
15

“...21 Pensioenfactor weduwen- en wezenpensioen: V*+l jol <* .o Vl*+1 a ol Tap / i *+ a?+l ^*+1 *+1 x ^ x ^x+1 x-\-\ 7 T/ * S+* 7*+* .*+* / y Bijdragefactor weduwen- en wezenpensioen: F , =0,95 a+ 12 *+* 7 F 3;l'2 *d-4 *+i, T7 ^-tri ^*+i V'^+l 2? p*+i * W qJ X+1 Aa;+1 K+l y+1 24^ ,*+* / v In deze formules is thans de factor a.x opgenomen (zie § 4 van dit hoofdstuk). Zij komt in de formules voor in verbinding met de aantallen, die volgens de activiteitstafel overlijden of gepen- sioneerd worden (d*_|_i resp. ) en brengt het peil van de middelsom der pensioengrond- slagen, dat bepaald wordt door het verhogingsgetal V voor alle in dienst zijnden van de leeftijd x op het peil, dat geldt voor hen, die de dienst op die leeftijd verlaten. De overige voorkomende grootheden zijn: : het aantal pensioneringen tussen de leeftijden x+£ en a;+l|, l: het aantal in dienst zijnden van de leeftijd x-{- J,
16

“...als bedrag, dat de reorganisatie in dit jaar gekost heeft. Uit deze cijfers blijkt, dat de reorganisatie vruchten heeft afgeworpen en de jaarlijks weder- kerende kosten van beheer in 1954 minder zijn geweest dan daarvoor beschikbaar was. Gelet op deze ontwikkeling, werd het verantwoord geacht de percentages op 2 resp. 1 te handhaven. § 10. De benodigde bijdragepercentages Voor de wijze van berekening zij naar de §§ 19 en 54 van de eerste wetenschappelijke balans verwezen. Ter bepaling van de bijdragepercentages is uitgegaan van de toetredingen tot het fonds in de periode 1950 t/m 1954. Uit de leef tij dsge wijze samengevoegde toetredingen van mannen en vrouwen afzonderlijk zijn 5-jarige leeftijdsgroepen gevormd, waaruit het aantal gemiddeld per jaar toetredenden met hun gemiddelde pensioengrondslagen is bepaald. Uit deze waarden zijn door grafische interpolatie de van iedere leeftijd in n jaar toetredenden met bijbehorende pensioengrondslag bepaald. De staat III Benodigd bijdragepercentage...”
17

“...bijdrage van het Land en de Eilandgebieden Na het voorgaande zal het duidelijk zijn, dat het percentage der pensioengrondslagen van de in dienst zijnde deelgenoten, dat het pensioenfonds als aanvulling van de eigen bijdragen moet ontvangen, hoger zal zijn dan het bij de tweede wetenschappelijke balans was. Er zijn verschillende wijzigingen in de basis der berekeningen aangebracht. Zo is hiervoor in § 5 medegedeeld, dat het nodig bleek aan te nemen, dat de pensioenen tot een hoger percentage van de grondslagen toegekend worden dan tot nu toe is verondersteld. Daarenboven is de rente- voet van 3 % op 2| % verlaagd. Staat II geeft de berekening van bedoeld aanvullend bijdragepercentage. Bij een rentevoet van 3 % bedraagt het 23,23 %, bij een rentevoet van 2f % : 24,86 %....”
18

“...tweede wetenschappelijke balans. § 2. Dekking van het bij deze balans geconstateerde tekort Zoals in de vorige paragraaf reeds is medegedeeld, moet volgens de wetenschappelijke balans, gebaseerd op een rentevoet van 2f %, nog een tekort van f 3 887 000, volgens die gebaseerd op een rentevoet van 3%, een van f 2 826 000 gedekt worden. Volgens artikel 4 lid 2 van het besluit tot oprichting van het pensioenfonds (P.B. 1936 nr. 66) moet dit uiterlijk 10 jaar na de balansdatum, dus op 31 december 1964, door annu- teiten ten laste van het Land en de Eilandgebieden a^hgezuiverd zijn. Rekenende, dat van 1957 af gedurende 8 jaren postnumerando-annuteiten betaald zullen worden, beloopt het jaarlijks bedrag 0,14096 resp. 0,14246 maalde waarde van het met 2 jaar rente op rente opgelopen tekort per 31 december 1956. Dit bedraagt 1,0558 X f 3 887000 = f 4104000resp. 1,0609 X f 2826000 = f 2998000. De jaarlijkse annuteit is dus 0,14096 x f 4104000 = f78500 resp. 0,14246 X f 2 998 000 = f 427100. (Voor de ...”
19

“...lenen of kan tot een aanmerkelijke verlaging daarvan worden overgegaan. § 2. Voorstellen tot incorporatie van de duurtetoeslagen Eerst is overwogen de pensioengrondslagen met 30 % te verhogen. Hieruit zouden eveneens 30 % hogere pensioenen voortvloeien, waarvoor kapitaaldekking nodig zou worden, voorzover de contante waarde van de hogere lasten niet doodde contante waarde der hogere bijdragen gecom- penseerd zou worden. Later is overgegaan tot het idee van algehele incorporatie der duurtetoeslagen. De pensioengrondslagen van de gehuwden worden verhoogd met de duurtetoeslag voor ge- huwden zonder kinderen, die van de ongehuwden met de duurtetoeslag voor ongehuwden. Boven- dien bestaat het plan de pensioengrondslagen nog te verhogen met de bijdragen voor eigen en voor weduwen- en wezenpensioen, welke verschuldigd zullen zijn over de in de pensioengrondslag opgenomen duurtetoeslag, t.w. voor gehuwden 8 %, voor ongehuwden 5 %. De aanzienlijke verhoging van de pensioengrondslagen heeft geleid tot...”
20

“...hen, die na de wijziging ambtenaar in vaste dienst worden (Vgl. artikel 2 van de zo juist genoemTle verordening). Voor de reeds in dienst zijnde ambtenaren blijft het aantal jaren 20. De leeftijd, waarop recht op pensioen ontstaat blijft 50. De te incorporeren duurtetoeslag zou volgens de voorlopig gemaakte veronderstelling de volgende percentages van de bezoldiging bedragen: gehuwden ongehuwden van de eerste 1200 gulden van de bezoldiging.......... 122 105 tweede 1200 ,, 94 78 derde 1200 ........ 68 56 vierde 1200 ,, .............. 58 50 vijfde 1200 ,, ,, ,, 57 40 zesde 1200 ,, 47 40 zevende 1200 ' 42 34 achtste 1200 ,, ,, 31 24 ,, negende 1200 21 13 tiende 1200 16 5 elfde 1200 ,, ........ 15 5 twaalfde 1200 .............. 15 5 De met deze tabel verkregen bedragen der verhoging worden nog met een tweede bedrag vermeerderd ter grootte van 8 % voor gehuwden en 5 % voor ongehuwden, naar boven afgerond in guldens per jaar op een 12-voud...”