Your search within this document for '2,pone,3,aserka,5' resulted in 35 matching pages.
 
1

“...overzicht. Wijzigingen in de regelingen....................... ' § 2. De financiering van de pensioenen......................................... * § 3. De beleggingen en de rentevoet............................................ § 4. De duurtetoeslagen op pensioen ................................................ II. STATISTISCHE GEGEVENS § 1. Mannelijke en vrouwelijke deelgenoten in dienst op 31 december 1954 10 § 2. Mannelijke en vrouwelijke gepensioneerde deelgenoten, benevens pensioen genietende weduwen en wezen op 31 december 1954 ....................................., § 3. Verloop onder de in dienst zijnde en gepensioneerde ambtenaren en onder de gepen- I O sioneerde weduwen...................... ............................10 III. TECHNISCH GEDEELTE § 1. Sterfte-en andere tafels. ................................................ § 2. Sterfte onder gepensioneerden.............................................. 8 3. Activiteitstafels...................................................”
2

“..........................................34 STATEN I. Activiteitstafel mannelijke deelgenoten........................................ 36 II. Berekening benodigd aanvullend bijdragepercentage 2j %. Bestaande regeling ... 37 III. Wetenschappelijke balans per 31 december 1954. Rentevoet 2f % en 3 %...........38 IV. Activiteitstafel voor mannen, die deelgenoot geworden zijn na de incorporatie der duurtetoeslagen............................................................... 40 V. Berekening van de benodigde aanvullende bijdrage bij incorporatie der duurtetoesla- gen in pensioengrondslag. Rentevoet 2§ % .....'....................................41 VI. Wetenschappelijke balans op 31 december 1954 in de veronderstelling van incorporatie der duurtetoeslagen. Rentevoet 2f % .............................. ..........42 t...”
3

“...juli 1951 is tot uitdrukking gebracht, dat de pensioenen van de ambtenaren van de Nederlandse Antillen en van hun weduwen en wezen op basis van het stelsel van kapitaaldekking der aanspraken gefinancierd worden. In de eerste plaats schrijft het nieuwe artikel 3 voor, dat om de 5 jaar een onderzoek wordt ingesteld, of er evenwicht is tussen de op het fonds rustende verplichtingen en de som van het kapitaalbezit van het fonds en de te verwachten inkomsten. Onder die verplichtingen zijn te verstaan de in de toekomst te betalen pensioenen en kosten van beheer, onder de inkomsten de bijdragen voor pensioen, welke het fonds in de toekomst zal ontvangen. Het is redelijk bij die verwachting zich te bepalen tot de lasten en bijdragen van personen, die reeds deelgenoot in het fonds zijn. Gaat men nog verder, dan zal men veronderstellingen moeten maken omtrent de toekomstige omvang en samenstelling van het corps ambtenaren der Nederlandse Antillen....”
4

“...contante waarde van hetgeen voor pensioen door en voor deze nieuwe deelgenoten wordt bijgedragen, gelijk is aan de contante waarde der pensioen- verplichtingen, welke zij op het fonds leggen. De Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938, welke voor deze ambtenaren alleen van belang is met uitsluiting van de andere pensioen verordeningen, legt de pensioenrechten vast en ook de bijdragen, welke verschuldigd zijn, t.w. van de telkens voor een ieder vastgestelde pen- sioengrondslag 5 % voor eigen pensioen en 3 % voor weduwen- en wezenpensioen, deze laatste voorzover gehuwd of in het bezit van minderjarige kinderen. Verder zijn bijdragen verschuldigd wegens dienst, vr de aanvang van het deelgenootschap vervuld, en extra-bijdragen bij huwelijk of gehuwd zijn met een vrouw, die meer dan vier jaar jonger is dan de deelgenoot. Aangezien deze bijdragen bij lange niet voldoende zijn, om daarmede de pensioenen te finan- cieren, worden zij aangevuld met een bijdrage van het Land of het Eilandgebied...”
5

“...jaar. Dan moeten de contante waarden ook berekend worden met datzelfde rentepercentage. De opbrengst van de beleggingen speelt dus een belangrijke rol. Voor de vorige twee wetenschappelijke balansen is 3 % als basis genomen. In de tekst bij de tweede balans (blz. 27) is reeds opgemerkt, dat de rente, welke van nieuwe beleggingen gemaakt werd, in 1949 2,765 % en in 1950 2,847 % was. Daarom is toen ook een balans opgesteld, welke op de rentevoet van 2£ % gebaseerd was. Bij de beschouwing van deze materie is ook nog gelet op de kosten welke de inning van de intrest en de verdere administratie van deze effecten meebrengen en die vrij aanzienlijk zijn. Deze tezamen zijn in de jaren 1953 t/m 1955 ongeveer 12 % van de renteopbrengst geweest. In de jaren 1951, 1952 en 1953 is als gemiddeld rendement van de gekochte effecten gevonden 3,32; 3,25 en 3,50 % of gemiddeld 3,36 %. Netto kan dus op een rendement van ongeveer 2,96 % ge- rekend worden. # Met het oog op deze omstandigheid hebben het bestuur van...”
6

“...31 december 1954 1755 f 8 677 456 299 f 1 062 606 Tezamen op 31 december 1949 1204 5 852 062 228 792 022 Met het oog op de verdeling der bijdragen uit de openbare middelen, welke naar de pensioen- grondslagen van de in dienst van het Land en de Eilandgebieden zijnde deelgenoten vastgesteld worden, is deze keer ook een staat opgenomen, welke de aantallen deelgenoten en hun pensioen- grondslagen naar dit gegeven gespecificeerd aangeeft. - Land Curagao Deelgenoten (mannen en vrouwen) naar Land en Eilandgebieden Aantal Som pens.- grondslag Aantal Som pens.- grondslag Mannelijke ambtenaren (incl. R.K. geestelijken) 1042 f 4 710 953 270 f 1 447 644 Vrouwelijke ambtenaren 49 123 264 34 145 524 Mannelijke leerkrachten bij het bijz. onderwijs, incl. R.K. ordebroeders . . . 195 1 160 572 Vrouwelijke leerkrachten bij het bijz. onderwijs, incl. R.K. ordezusters 127 486 918 1091 f 4 834 217 626 f 3 240 658 (vervolg) Aruba Bonaire Bovenwindse eilanden Aan- tal Som pens.- grondslag...”
7

“...Van de vrouwelijke in dienst zijnde deelgenoten waren er nog 3, op wie de pensioen verorde- ning van 1899 van toepassing was. Haar pensioengrondslag bedroeg in totaal f 10 440. § 2. Mannelijke en jrouwelijke gepensioneerde deelgenoten en pensioen genietende weduwen en wezen op 31 december 1954 Op 31 december 1954 waren er 334 mannelijke en 76 vrouwelijke gepensioneerde deelgenoten met tezamen f 1 018 858 pensioen. Op die datum genoten 163 weduwen f 171 350 en 100 wezen f 12 497 pensioen. De drie hierna volgende staten geven nadere bijzonderheden. Gepensioneerde mannelijke deelgenoten Pens.- veror- dening ' Aantal Pensioen Pensioen- grondslag Gehuwd (van wie met verzekering) Ongehuwd met kinderen Gouvernementsambtenaren . 1868 4 f 10 456 f 14 288 2 (2) 1899 67 183 668 334 361 54 (8) i 1938 167 506 649 1 002 501 147 (24) 2 Bijzondere onderwijzers . . 1899 1 2 850 5 340 1 1938 5 12 210 31 515 5 K.K. geestelijken 1899 2 2 400 4 800 1938 12 24 582 43 200 K.K. ordebroeders 1899 6...”
8

“...dienst zich gerealiseerd heeft en deze dus onder de gepensioneerden is opgenomen, zodat er op 31 december 1954 nog 6 van deze personen waren met een verzekerd bedrag van f 5 715 aan weduwenpensioen. § 3. Verloop onder de in dienst zijnde en gepensioneerde ambtenaren en onder de gepensioneerde weduwen Mannelijke gouvernementsambtenaren Kalenderjaar Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen 1950 1015 108 28 9 4 4 1951 1078 153 22 7 3 1 1952 1198 122 24 8 1 1953 1287 48 21 16 3 2 1954 1955 1293 1465 203 21 6 3 1 Bijzondere onderwijzers Kalenderjaar Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen 1950 189 22 3 i 1951 207 26 1 4 i 1952 227 30 2 3 1953 252 24 3 i 1954 272 28 2 7 i 1955 290...”
9

“...Kalenderjaar ( Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen 1950 57 13 3 1951 67 9 4 2 1952 70 31 2 i 1953 98 7 2 5 1954 1955 98 108 22 4 5 3 Bijzondere onderwijzeressen Kalenderjaar Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen 1950 169 !) 15 1 5 4 1951 174 11 5 3 4 1952 173 18 2 4 1953 185 22 i 10 1954 196 11 6 10 1955 191 Gepensioneerde mannelijke gouvernementsambtenaren, bijzondere onderwijzers en politie-militairen Kalenderjaar Begin Bij Overleden 1950 262 ) 32 13 1951 281 23 10 1952 294 26 15 1953 305 21 9 1954 317 24 7 1955 334 Gepensioneerde vrouwelijke gouvernementsambtenaren en bijzondere onderwijzeressen Kalenderjaar Begin & Overleden I960 48 2 1 1951 49 15 2 1952 62 4 1 1953 65 3 1 1954 67 10 1 1955 76 l) Tengevolge van na het opmaken van de 2e wetenschappelijke balans bekend geworden mutaties is er een afwijking...”
10

“...15 Gepensioneerde weduwen Kalenderjaar Begin Bij Overleden Hertrouwd 1950 140 *) 8 3 1951 145 9 4 j 1952 150 12 5 1953 157 10 8 1954 159 9 5 - 1955 163 i) Dit getal wijkt af van het op blz. 16 van de 2e wetenschappelijke balans gegevene op grond van de gegevens, zoals die bij het opmaken van deze balans bekend waren....”
11

“...6 8,0 Gepensioneerde weduwen 776 25 34,6 Tijdvak 1937/54 Mannelijke gepensioneerden .... 4069 160 158,8 Vrouwelijke gepensioneerden .... 710 19 19,0 Gepensioneerde weduwen 2607 103*) 117,5 Uit deze cijfers is de conclusie getrokken, dat voor de mannen de leeftijdsverlaging van n jaar kon gehandhaafd blijven, terwijl voor de vrouwen de verlaging van 2 op 3 jaar gebracht is. Het aantal verwachte sterfgevallen onder de vrouwelijke gepensioneerde ambtenaren is dan 17,7 en onder de weduwen 108,6. Uit de cijfers blijkt,-dat de afwijking tussen waargenomen en verwachte sterfte in de verschil *) Zij zijn gebaseerd op een rentevoet van 3 %. 2) Dit aantal is 1 lager dan het op grond van de op blz. 17 van de tweede wetenschappelijke balans opgenomen staat moest zijn, daar in 1946 een weduwe hertrouwd is, van wie aangenomen was, dat zij was overleden....”
12

“...54 waargenomen tegen 57,7 verwacht. Daarentegen was de sterfte onder de weduwen in eerstgenoemde periode ongeveer volgens de verwachting, 35 tegen 36,3, terwijl voor de laatste balansperiode 25 weduwen overleden tegen een Verwachting van 34,6. Het kleine aantal waarnemingen stelt slechts in staat de waargenomen sterfte in grote trekken te volgen, waarbij gezorgd moet worden, dat de sterfte niet te hoog wordt aangenomen, daar de uitkomsten van de balans anders een te gunstig beeld zouden geven. § 3. Activiteitstafels Uiteraard is de sterfte onder de in dienst zijnde deelgenoten nog slechter uit eigen ervaring te bepalen. De kansen op overlijden zijn zowel voor de mannen als voor de vrouwen onveranderd uit de vorige balans overgenomen. Voor de mannen zijn nieuwe kansen op pensionering met inbegrip van ontslag met recht op uitgesteld pensioen, en op ontslag zonder recht op pensioen bepaald. Als basis heeft daarvoor de ervaring in de jaren 1945 t/m 1954 gediend. De afgeleide kansen komen voor...”
13

“...toe te laten. Het resultaat der berekeningen is in verkorte vorm in onderstaand staatje opgenomen, nl. voor de op 0 en 5 eindigende leeftijden. Mannen Vrouwen X ^+i(3ew.b.) Vx+i(2ew.b.) Vx+i (3e w b-) Vx+\ <2e w-b-) 20 40 34 68 56 25 60 54 78 70 30 80 77 88 85 35 100 100 100 100 40 117 119 113 115 45 128 132 121 127 50 132 137 126 135 55 132 135 129 137 60 132 128 129 137 65 132 121 129 137 70 132 119 129 137 De relatieve stijging in grondslag van een ambtenaar van de leeftijd x-\ in het eerstkomende jaar wordt gegeven door de verhouding V i : V i. *'12 **' 2 Uit de staat blijkt, dat zowel voor de mannen als voor de vrouwen de verhogingsgetallen minder steil verliepen. Met andere woorden, dat de door de promotie veroorzaakte verhoging der pensioengrondslagen per jaar geringer was dan voor de vorige wetenschappelijke balans is aan- genomen. Het toen gebruikte tijdvak van 2 jaar is blijkbaar te kort om tot betrouwbare cijfers te komen, hoewel ook andere oorzaken aan het vlakkere verloop ten...”
14

“...19 § 5. Verhouding pensioen tot grondslag Zowel uit de tekst bij de eerste wetenschappelijke balans (§31) als uit die bij de tweede blijkt, dat de bij de bepaling der voor de raming der lasten zo belangrijke grootheid verhou- ding van pensioen tot grondslag de gewenste nauwkeurigheid niet beraikt was. Het aantal pensioneringen van mannelijke deelgenoten, dat in de jaren 1940 t/m 1944 40 bedroeg, steeg in de periode 1945-1949 tot 120, terwijl in de jaren 1950 t/m 1954124 mannen gepensioneerd werden. Het zoveel grotere aantal maakte het mogelijk thans voor de mannen waarden voor P/G te vinden, welke min of meer rechtstreeks uit de waarnemingen zijn afgeleid. Daartoe zijn van alle pen- sioneringen in de jaren 1945 t/m 1954 de middelsommen der pensioengrondslagen en de pensioenen verzameld en beide grootheden leeftijdsgewijze opgeteld. Hieruit zijn met grafische interpolatie waarden voor de verhouding van pensioen tot grondslag P/G gevonden. Voor de vrouwen zijn in de vorige wetenschappelijke...”
15

“...20 Leeftijd in volle jaren X Leef- tijds- verschil x~y Deel van de in dienst zijnden, dat gehuwd is h X Wed.pens. C.w.lasten bij overlijden in dienst w X W ap X Grondslag () \ o h+i wezen- pensioen wed.- en wezenp. tezamen (na afronding) rentevoet per f 1 wed.pens. rentevoet 3 % 3% 2}% 3% 2|% 25 1,6 0,55 0,313 1,56 25,34 3,80 4,20 30 2,3 0,87 0,306 2,39 25,45 6,65 6,94 1,01 1,12 35 2,9 0,92 0,299 3,27 25,46 7,01 7,30 1,30 1,42 40 3,3 0,94 0,292 3,50 24,63 6,82 7,08 1,47 1,56 45 3,8 0,95 0,285 2,91 22,82 6,16 6,45 1,53 1,62 50 3,8 0,95 0,277 1,94 20,26 5,28 5,40 1,53 1,62 55 3,9 0,80 0,270 1,65 18,25 4,37 4,42 1,48 1,55 60 6,5 0,78 0,266 0,82 17,13 3,76 3,82 1,39 1,47 De waarden van deze grootheden zijn thans in het algemeen hoger dan die, welke de vorige keer verkregen werden. De oorzaak is toe te schrijven aan de ten opzichte van de vorige balans met 1 jaar verlaagde leeftijden, welke aan de vrouwen zijn toegekend. Behalve deze zijn er nog kleine afwijkingen...”
16

“...21 Pensioenfactor weduwen- en wezenpensioen: V*+l jol <* .o Vl*+1 a ol Tap / i *+ a?+l ^*+1 *+1 x ^ x ^x+1 x-\-\ 7 T/ * S+* 7*+* .*+* / y Bijdragefactor weduwen- en wezenpensioen: F , =0,95 a+ 12 *+* 7 F 3;l'2 *d-4 *+i, T7 ^-tri ^*+i V'^+l 2? p*+i * W qJ X+1 Aa;+1 K+l y+1 24^ ,*+* / v In deze formules is thans de factor a.x opgenomen (zie § 4 van dit hoofdstuk). Zij komt in de formules voor in verbinding met de aantallen, die volgens de activiteitstafel overlijden of gepen- sioneerd worden (d*_|_i resp. ) en brengt het peil van de middelsom der pensioengrond- slagen, dat bepaald wordt door het verhogingsgetal V voor alle in dienst zijnden van de leeftijd x op het peil, dat geldt voor hen, die de dienst op die leeftijd verlaten. De overige voorkomende grootheden zijn: : het aantal pensioneringen tussen de leeftijden x+£ en a;+l|, l: het aantal in dienst zijnden van de leeftijd x-{- J,
17

“...22 overlijden na te laten weduwen en wezen. Daarvoor dragen zij gedurende het uitstel 6 % van de laatste pensioengrondslag, daarna 3 % van het pensioen bij. Voor de berekening moesten nog formules opgesteld worden. De contante waarde der lasten aan weduwenpensioen worden gevonden met de overlevings- rente a^ a De fofmule voor de contante waarde der bijdragen per eenheid van te genieten pensioen is 0,03 j2axy ^+f\ x ~ + Dx"+l-y+n+\*x+n+y+n+\ ~ *>{ f vx+\-y+\ ) Hierin is O bedoelde pensioengrondslag, P het toe te kennen eigen pensioen van bedoelde per- sonen. De contante waarden zijn individueel berekend. § 9. Beheerskosten Ter dekking van de toekomstige beheerskosten zijn op de tweede wetenschappelijke balans opgebracht 2 % van de in de toekomst te betalen pensioenen en 1 % van de pensioengrondslagen, welke voor de op de balansdatum aanwezige actieve deelgenoten tijdens hun diensttijd naar ver- wachting zullen gelden. Bij vergelijking van de in de jaren 1950 t/m 1954 op deze wijze beschikbaar...”
18

“...houdende met afbetaling in 3 jaar wordt de contante waarde bij een rentevoet van 3 % resp. 18,7 % en 12,5 %. Bedraagt de rentevoet 2f %, dan zijn deze contante waarden 18,9 % en 12,6 %. Het is mogelijk, dat deze methode een enigstins te hoge uitkomst geeft, indien nl. blijkt, dat van de toegetredenen, voor wie nog geen inkoopsom is vastgesteld, een gedeelte geen pensioen- geldige diensttijd heeft vervuld, zodat zij ook geen inkoopsom verschuldigd worden, of met andere woorden voor hen had bij de sommering de inkoopsom op nul gesteld moeten zijn. § 12. De aanvullende bijdrage van het Land en de Eilandgebieden Na het voorgaande zal het duidelijk zijn, dat het percentage der pensioengrondslagen van de in dienst zijnde deelgenoten, dat het pensioenfonds als aanvulling van de eigen bijdragen moet ontvangen, hoger zal zijn dan het bij de tweede wetenschappelijke balans was. Er zijn verschillende wijzigingen in de basis der berekeningen aangebracht. Zo is hiervoor in § 5 medegedeeld, dat het nodig...”
19

“...volgens de wetenschappelijke balans, gebaseerd op een rentevoet van 2f %, nog een tekort van f 3 887 000, volgens die gebaseerd op een rentevoet van 3%, een van f 2 826 000 gedekt worden. Volgens artikel 4 lid 2 van het besluit tot oprichting van het pensioenfonds (P.B. 1936 nr. 66) moet dit uiterlijk 10 jaar na de balansdatum, dus op 31 december 1964, door annu- teiten ten laste van het Land en de Eilandgebieden a^hgezuiverd zijn. Rekenende, dat van 1957 af gedurende 8 jaren postnumerando-annuteiten betaald zullen worden, beloopt het jaarlijks bedrag 0,14096 resp. 0,14246 maalde waarde van het met 2 jaar rente op rente opgelopen tekort per 31 december 1956. Dit bedraagt 1,0558 X f 3 887000 = f 4104000resp. 1,0609 X f 2826000 = f 2998000. De jaarlijkse annuteit is dus 0,14096 x f 4104000 = f78500 resp. 0,14246 X f 2 998 000 = f 427100. (Voor de volledigheid zijn ook de bedragen bij een rente- voet van 3% hier vermeld.) Dit bedrag moet verdeeld worden naar de pensioengrondslagen van de deelgenoten...”
20

“...lenen of kan tot een aanmerkelijke verlaging daarvan worden overgegaan. § 2. Voorstellen tot incorporatie van de duurtetoeslagen Eerst is overwogen de pensioengrondslagen met 30 % te verhogen. Hieruit zouden eveneens 30 % hogere pensioenen voortvloeien, waarvoor kapitaaldekking nodig zou worden, voorzover de contante waarde van de hogere lasten niet doodde contante waarde der hogere bijdragen gecom- penseerd zou worden. Later is overgegaan tot het idee van algehele incorporatie der duurtetoeslagen. De pensioengrondslagen van de gehuwden worden verhoogd met de duurtetoeslag voor ge- huwden zonder kinderen, die van de ongehuwden met de duurtetoeslag voor ongehuwden. Boven- dien bestaat het plan de pensioengrondslagen nog te verhogen met de bijdragen voor eigen en voor weduwen- en wezenpensioen, welke verschuldigd zullen zijn over de in de pensioengrondslag opgenomen duurtetoeslag, t.w. voor gehuwden 8 %, voor ongehuwden 5 %. De aanzienlijke verhoging van de pensioengrondslagen heeft geleid tot...”