|
|
Your search within this document for '2,3,aserka,ta,5' resulted in 29 matching pages.
|
1 |
|
“...de in dienst zijnde en gepensioneerde ambtenaren en onder de gepen-
I O
sioneerde weduwen...................... ............................10
III. TECHNISCH GEDEELTE
§ 1. Sterfte-en andere tafels. ................................................
§ 2. Sterfte onder gepensioneerden..............................................
8 3. Activiteitstafels..........................................................^
f | Q
§ 4. Verhogingsgetallen.........................................................10
§ 5. Verhouding pensioen tot grondslag . ..........................................1
§ 6. Grootheden ter berekening van de contante waarden der lasten van de aan na te laten
betrekkingen van in dienst zijnde deelgenoten toe te kennen weduwen- en wezen-
pensioenen -..........................................................1
§ 7. De pensioen- en bijdragefactoren................................................ 20
§ 8. De Ontslagenen met recht op uitgesteld pensioen..................................21
§...”
|
|
2 |
|
“...Biz.
§ 4. Grondslagen der berekeningen . ................................................27
§ 5. Nieuwe pensioengrondslagen................................................... 28
§ 6. Activiteitstafel................................................................28
§ 7. Verhogingsgetallen..............................................................29
§ 8. Verhouding pensioen tot grondslag...............................................30
§ 9. Grootheden ter berekening der lasten van pensioenen aan na te laten weduwen en
wezen......................................................................... 31
§10. Berekening der contante waarden. Beheerskosten....................................31
§11. Het percentage der aanvullende bijdragen. De contante waarden der toekomstige
baten en lasten........................................................... 32
§ 12. De wetenschappelijke balans na incorporatie der duurtetoeslagen...................32
NASCHRIFT
De sterfte in de Nederlandse Antillen .....”
|
|
3 |
|
“...n, dat niet meer dan 60 % van
de waarde van het onderpand en aan n persoon niet meer dan f 60 000 mocht worden geleend.
§ 2. De financiering van de pensioenen
In de in de vorige paragraaf genoemde Landsverordening van 27 juli 1951 is tot uitdrukking
gebracht, dat de pensioenen van de ambtenaren van de Nederlandse Antillen en van hun weduwen
en wezen op basis van het stelsel van kapitaaldekking der aanspraken gefinancierd worden.
In de eerste plaats schrijft het nieuwe artikel 3 voor, dat om de 5 jaar een onderzoek wordt
ingesteld, of er evenwicht is tussen de op het fonds rustende verplichtingen en de som van het
kapitaalbezit van het fonds en de te verwachten inkomsten. Onder die verplichtingen zijn te
verstaan de in de toekomst te betalen pensioenen en kosten van beheer, onder de inkomsten de
bijdragen voor pensioen, welke het fonds in de toekomst zal ontvangen.
Het is redelijk bij die verwachting zich te bepalen tot de lasten en bijdragen van personen,
die reeds deelgenoot in het fonds...”
|
|
4 |
|
“...dat de contante waarde van hetgeen voor pensioen door en
voor deze nieuwe deelgenoten wordt bijgedragen, gelijk is aan de contante waarde der pensioen-
verplichtingen, welke zij op het fonds leggen.
De Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938, welke voor deze ambtenaren alleen
van belang is met uitsluiting van de andere pensioen verordeningen, legt de pensioenrechten vast
en ook de bijdragen, welke verschuldigd zijn, t.w. van de telkens voor een ieder vastgestelde pen-
sioengrondslag 5 % voor eigen pensioen en 3 % voor weduwen- en wezenpensioen, deze laatste
voorzover gehuwd of in het bezit van minderjarige kinderen. Verder zijn bijdragen verschuldigd
wegens dienst, vr de aanvang van het deelgenootschap vervuld, en extra-bijdragen bij huwelijk
of gehuwd zijn met een vrouw, die meer dan vier jaar jonger is dan de deelgenoot.
Aangezien deze bijdragen bij lange niet voldoende zijn, om daarmede de pensioenen te finan-
cieren, worden zij aangevuld met een bijdrage van het Land of het...”
|
|
5 |
|
“...staten opgenomen.
Mannen Vrouwen
Deelgenoten in dienst naar categorie Aantal Pensioen- grondslag Aantal Pensioen- grondslag
Gouvernementsambtenaren (zonder R.K. geestelijken) . 1438 f 6 947 196 108 f 349 896
Leerkrachten bij het bijzonder onderwijs (zonder R.K. ordebroeders en -zusters) 189 1 156 288 108 406 032
R.K. geestelijken R.K. ordebroeders en -zusters 28 100 100 800 473 172 83 306 678
Tezamen op 31 december 1954 1755 f 8 677 456 299 f 1 062 606
Tezamen op 31 december 1949 1204 5 852 062 228 792 022
Met het oog op de verdeling der bijdragen uit de openbare middelen, welke naar de pensioen-
grondslagen van de in dienst van het Land en de Eilandgebieden zijnde deelgenoten vastgesteld
worden, is deze keer ook een staat opgenomen, welke de aantallen deelgenoten en hun pensioen-
grondslagen naar dit gegeven gespecificeerd aangeeft.
- Land Curagao
Deelgenoten (mannen en vrouwen) naar Land en Eilandgebieden Aantal Som pens.- grondslag Aantal Som pens.- grondslag
Mannelijke ...”
|
|
6 |
|
“...Ongehuwd met kinderen
Gouvernementsambtenaren . 1868 4 f 10 456 f 14 288 2 (2)
1899 67 183 668 334 361 54 (8) i
1938 167 506 649 1 002 501 147 (24) 2
Bijzondere onderwijzers . . 1899 1 2 850 5 340 1
1938 5 12 210 31 515 5
K.K. geestelijken 1899 2 2 400 4 800
1938 12 24 582 43 200
K.K. ordebroeders 1899 6 18 735 28 498
1938 10 24 516 46 210
274 f 786 066 f 1 510 713 209 (34) 3
Politiemilitairen (gepensio-
neerd vr of op 1 oktober
1949) 1938 25 19 401 20
1939 35 83 412 30 1
60 f 102 813 50 1
Tezamen op 31 dec. 1954 . 334 f 888 879 f 1 510 713 259 (34) 4
Gepensioneerde vrouwelijke deelgenoten Pens.- veror- dening Aantal Pensioen Pensioen- grondslag Gouv.- ambt. Bijz. onder- wijs R.K. orde- zusters
1899 28 f 47 630 f 61 439 3 8
1938 48 ) 82 349 163 630 22 5 21
Tezamen op 31 dec. 1954 76 ) 1129 979 f 225 069 39 8 29
Gepensioneerden naar land van verblijf Pensioen betaalbaar in Tezamen
Ned. Antillen Nederland
Aantal Pensioen Aantal Pensioen...”
|
|
7 |
|
“...vergelijking diene het volgende staatje van de op de 31e december van de jaren 1934,
1944 en 1949 lopende pensioenen.
Gepensi oneer den
in vroegere jaren
Mannelijke gepensioneerden
Vrouwelijke gepensioneerden
Weduwen................
Wezen .................
Tezamen ...............
31 december 1934 31 december 1944 31 december 1949
Aantal Pensioen Aantal Pensioen Aantal Pensioen
132 f 235 334 182 f 346 290 262 f 621 554
11 17 899 32 44 457 49 84 659
139 114 571 144 129 982 144 143 333
4 2 574 36 5 976 42 5 631
286 f 390 378 394 f 526 705 497 f 855 177
Op de balansdatum waren er 2 weduwen, wier pensioen op grond van de desbetreffende
bepalingen verloren is gegaan. Na huwelijksontbinding herleven haar rechten tot een totaal-
bedrag van f 1 467 per jaar.
Recht op uitgesteld pensioen volgens art. 8 leden 3 en 4 van de Pensioenverordening 1938
hebben 19 mannen en 12 vrouwen tot een totaalbedrag van resp. f 42 909 en f 21 762 pensioen.
Hierop wordt gedurende het voorgeschreven aantal jaren f 12 993...”
|
|
8 |
|
“...14
Vrouwelijke gouvernementsambtenaren
Kalenderjaar ( Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen
1950 57 13 3
1951 67 9 4 2
1952 70 31 2 i
1953 98 7 2 5
1954 1955 98 108 22 4 5 3
Bijzondere onderwijzeressen
Kalenderjaar Begin Bij Gepen- sioneerd Ontslagen zonder pensioen Overleden in dienst Ontslagen met recht op uit- gesteld pensioen
1950 169 !) 15 1 5 4
1951 174 11 5 3 4
1952 173 18 2 4
1953 185 22 i 10
1954 196 11 6 10
1955 191
Gepensioneerde mannelijke gouvernementsambtenaren,
bijzondere onderwijzers en politie-militairen
Kalenderjaar Begin Bij Overleden
1950 262 ) 32 13
1951 281 23 10
1952 294 26 15
1953 305 21 9
1954 317 24 7
1955 334
Gepensioneerde vrouwelijke gouvernementsambtenaren
en bijzondere onderwijzeressen
Kalenderjaar Begin & Overleden
I960 48 2 1
1951 49 15 2
1952 62 4 1
1953 65 3 1
1954 67 10 1
1955 76
l) Tengevolge van na het opmaken van de 2e wetenschappelijke balans...”
|
|
9 |
|
“...15
Gepensioneerde weduwen
Kalenderjaar Begin Bij Overleden Hertrouwd
1950 140 *) 8 3
1951 145 9 4 j
1952 150 12 5
1953 157 10 8
1954 159 9 5 -
1955 163
i) Dit getal wijkt af van het op blz. 16 van de 2e wetenschappelijke balans gegevene op grond van de gegevens,
zoals die bij het opmaken van deze balans bekend waren....”
|
|
10 |
|
“...wezen moge worden*Toen is een grootheid a.x ingevoerd, welke de verhouding aanduidt van de
gemiddelde pensioengrondslag van de ambtenaren, die op a;-jarige leeftijd de dienst verlaten tot
die van de ambtenaren van die leeftijd in dienst.
In tegenstelling tot de 2e balans bleek het materiaal van de vrouwen door zijn grotere om-
vang dan vroeger nu een berekening van grootheden a toe te laten.
Het resultaat der berekeningen is in verkorte vorm in onderstaand staatje opgenomen, nl.
voor de op 0 en 5 eindigende leeftijden.
Mannen Vrouwen
X ^+i(3ew.b.) Vx+i(2ew.b.) Vx+i (3e w b-) Vx+\ <2e w-b-)
20 40 34 68 56
25 60 54 78 70
30 80 77 88 85
35 100 100 100 100
40 117 119 113 115
45 128 132 121 127
50 132 137 126 135
55 132 135 129 137
60 132 128 129 137
65 132 121 129 137
70 132 119 129 137
De relatieve stijging in grondslag van een ambtenaar van de leeftijd x-\ in het eerstkomende
jaar wordt gegeven door de verhouding V i : V i.
*'12 **' 2
Uit de staat blijkt, dat zowel voor de mannen als voor...”
|
|
11 |
|
“...19
§ 5. Verhouding pensioen tot grondslag
Zowel uit de tekst bij de eerste wetenschappelijke balans (§31) als uit die bij de tweede
blijkt, dat de bij de bepaling der voor de raming der lasten zo belangrijke grootheid verhou-
ding van pensioen tot grondslag de gewenste nauwkeurigheid niet beraikt was. Het aantal
pensioneringen van mannelijke deelgenoten, dat in de jaren 1940 t/m 1944 40 bedroeg, steeg in
de periode 1945-1949 tot 120, terwijl in de jaren 1950 t/m 1954124 mannen gepensioneerd werden.
Het zoveel grotere aantal maakte het mogelijk thans voor de mannen waarden voor P/G te vinden,
welke min of meer rechtstreeks uit de waarnemingen zijn afgeleid. Daartoe zijn van alle pen-
sioneringen in de jaren 1945 t/m 1954 de middelsommen der pensioengrondslagen en de pensioenen
verzameld en beide grootheden leeftijdsgewijze opgeteld. Hieruit zijn met grafische interpolatie
waarden voor de verhouding van pensioen tot grondslag P/G gevonden.
Voor de vrouwen zijn in de vorige wetenschappelijke...”
|
|
12 |
|
“...20
Leeftijd in volle jaren X Leef- tijds- verschil x~y Deel van de in dienst zijnden, dat gehuwd is h X Wed.pens. C.w.lasten bij overlijden in dienst w X W ap X
Grondslag () \ o h+i wezen- pensioen wed.- en wezenp. tezamen
(na afronding) rentevoet
per f 1 wed.pens. rentevoet 3 %
3% 2}% 3% 2|%
25 1,6 0,55 0,313 1,56 25,34 3,80 4,20
30 2,3 0,87 0,306 2,39 25,45 6,65 6,94 1,01 1,12
35 2,9 0,92 0,299 3,27 25,46 7,01 7,30 1,30 1,42
40 3,3 0,94 0,292 3,50 24,63 6,82 7,08 1,47 1,56
45 3,8 0,95 0,285 2,91 22,82 6,16 6,45 1,53 1,62
50 3,8 0,95 0,277 1,94 20,26 5,28 5,40 1,53 1,62
55 3,9 0,80 0,270 1,65 18,25 4,37 4,42 1,48 1,55
60 6,5 0,78 0,266 0,82 17,13 3,76 3,82 1,39 1,47
De waarden van deze grootheden zijn thans in het algemeen hoger dan die, welke de vorige
keer verkregen werden. De oorzaak is toe te schrijven aan de ten opzichte van de vorige balans
met 1 jaar verlaagde leeftijden, welke aan de vrouwen zijn toegekend. Behalve deze zijn er nog
kleine afwijkingen...”
|
|
13 |
|
“...minder zijn geweest dan daarvoor beschikbaar was. Gelet
op deze ontwikkeling, werd het verantwoord geacht de percentages op 2 resp. 1 te handhaven.
§ 10. De benodigde bijdragepercentages
Voor de wijze van berekening zij naar de §§ 19 en 54 van de eerste wetenschappelijke balans
verwezen.
Ter bepaling van de bijdragepercentages is uitgegaan van de toetredingen tot het fonds in
de periode 1950 t/m 1954.
Uit de leef tij dsge wijze samengevoegde toetredingen van mannen en vrouwen afzonderlijk
zijn 5-jarige leeftijdsgroepen gevormd, waaruit het aantal gemiddeld per jaar toetredenden met
hun gemiddelde pensioengrondslagen is bepaald. Uit deze waarden zijn door grafische interpolatie
de van iedere leeftijd in n jaar toetredenden met bijbehorende pensioengrondslag bepaald. De
staat III Benodigd bijdragepercentage van de tweede wetenschappelijke balans (blz. 40 en 41)
geeft duidelijk de eerder gevolgde methode aan. De producten van aantal, pensioengrondslag en
pensioen- resp. bijdragefactor worden...”
|
|
14 |
|
“...woorden voor hen had bij de sommering de inkoopsom op nul gesteld moeten zijn.
§ 12. De aanvullende bijdrage van het Land en de Eilandgebieden
Na het voorgaande zal het duidelijk zijn, dat het percentage der pensioengrondslagen van de
in dienst zijnde deelgenoten, dat het pensioenfonds als aanvulling van de eigen bijdragen moet
ontvangen, hoger zal zijn dan het bij de tweede wetenschappelijke balans was.
Er zijn verschillende wijzigingen in de basis der berekeningen aangebracht. Zo is hiervoor
in § 5 medegedeeld, dat het nodig bleek aan te nemen, dat de pensioenen tot een hoger percentage
van de grondslagen toegekend worden dan tot nu toe is verondersteld. Daarenboven is de rente-
voet van 3 % op 2| % verlaagd.
Staat II geeft de berekening van bedoeld aanvullend bijdragepercentage. Bij een rentevoet
van 3 % bedraagt het 23,23 %, bij een rentevoet van 2f % : 24,86 %....”
|
|
15 |
|
“...II. Hieronder zijn tevens de percentages, welke de grond-
slagen per gebied van de totale som der pensioengrondslagen uitmaken,en de daaruit volgende
aandelen in de jaarlijkse annuteit van f 578 500 resp. f 427 100 vermeld.
Som pensioengrond- % Aandeel 8-jarige annuteit
slagen op 31-12-54 2f % 3%
Land f 4 834 217 49,63 f 287 100 f212 000
Cura£ao 3 240 658 33,27 192 500 142100
Aruba 1 428 571 14,67 84 900 62 650
Bonaire 108 816 1,12 6450 4750
Bovenwindse eilanden . . 127 800 1,31 7 550 5 600
Tezamen f 9 740 062 100,00 f 578 500 f 427 100
De annuteit van f 185 000, die uit het tekort per 31 december 1949 voortvloeit, blijft ten
laste van het Land....”
|
|
16 |
|
“...voor ongehuwden. Boven-
dien bestaat het plan de pensioengrondslagen nog te verhogen met de bijdragen voor eigen en
voor weduwen- en wezenpensioen, welke verschuldigd zullen zijn over de in de pensioengrondslag
opgenomen duurtetoeslag, t.w. voor gehuwden 8 %, voor ongehuwden 5 %.
De aanzienlijke verhoging van de pensioengrondslagen heeft geleid tot voorstellen ter her-
ziening van de pensioenregeling. Deze zijn de volgende:
Maximum bedrag van het eigen pensioen f 6500, en dat van weduwenpensioen en van de
gezamenlijke wezenpensioenen f 3250.
Het percentage van de pensioengrondslag, dat voor ieder vervuld dienstjaar aan eigen pen-
sioen wordt toegekend, wordt op 1,8 voor de eerste 25 jaren en 1,0 voor de volgende 5 jaren gesteld
(thans 2,5 % voor de eerste 20 jaren en lf % voor de volgende 10). Derhalve wordt na 30 dienst-
jaren het maximumpercentage van 50 bereikt (thans 66,67 %).
Voor de berekening van de weduwenpensioenen blijven de bestaande percentages en indeling...”
|
|
17 |
|
“...volgende percentages van de bezoldiging bedragen:
gehuwden ongehuwden
van de eerste 1200 gulden van de bezoldiging.......... 122 105
tweede 1200 ,, 94 78
derde 1200 ........ 68 56
vierde 1200 ,, .............. 58 50
vijfde 1200 ,, ,, ,, 57 40
zesde 1200 ,, 47 40
zevende 1200 ' 42 34
achtste 1200 ,, ,, 31 24
,, negende 1200 21 13
tiende 1200 16 5
elfde 1200 ,, ........ 15 5
twaalfde 1200 .............. 15 5
De met deze tabel verkregen bedragen der verhoging worden nog met een tweede bedrag
vermeerderd ter grootte van 8 % voor gehuwden en 5 % voor ongehuwden, naar boven afgerond
in guldens per jaar op een 12-voud.
Het is niet de bedoeling wijziging te brengen in de pensioenen van de reeds gepensioneerden.
Zij blijven in het genot van het hun reeds toegekende pensioen en de duurtetoeslag volgens de
Duurtetoeslagregeling gepensioneerden 1943.
§ 3. De methode van berekening van de contante waarden der lasten en der bijdragen van in...”
|
|
18 |
|
“...gesteld
wordt. Immers alleen dan wordt de aanvullende bijdrage afgestemd op de nieuw tot het fonds
toetredende deelgenoten.
In het volgende zijn de technische bijzonderheden vermeld, waarna in § 12 een bespreking
van de op deze gegevens gebaseerde wetenschappelijke balans volgt.
§ 4. Grondslagen der berekeningen
Bij de bepaling van de verschillende te gebruiken grootheden moest uitgegaan worden van
de toestand op 31 december 1954 en van het verloop in de aan die datum voorafgaande periode(n)
van 5 jaren.
Bij de aan te brengen wijzigingen is*getracht zich zo veel mogelijk op de realiteit te baseren
en niet in willekeurige veronderstellingen te vervallen. Een exact beeld, hoe de mutaties onder
de ambtenaren en het verloop van hun bezoldigingen en pensioenen zullen worden, is niet te
krijgen, daar daarvoor eerst de invloed van de incorporatie op de pensioneringskansen, op de
pensioenen enz. waargenomen zou moeten zijn.
Die invloed werkt bovendien geleidelijk door. Het is mogelijk, dat de relatieve...”
|
|
19 |
|
“...28
Vandaar dat de wijzigingen, welke in de grootheden aangebracht werden op grond van de in-
corporatie, bepaald zijn aan de hand van bijv. de pensioneringen, welke in de laatste 5-jarige
periode hebben plaats gevonden.
§ 5. Nieuwe pensioengrondslagen
In de voorafgaande paragraaf is aangegeven op welke wijze de nieuwe pensioengrondslagen
uit de bestaande bezoldigingen worden afgeleid. Op grond hiervan zijn voor alle op 31 december
1954 in dienst zijnde deelgenoten van het fonds de pensioengrondslagen afgeleid, zoals die bij
incorporatie van de duurtetoeslag geweest zouden zijn.
Hetzelfde is gedaan voor alle deelgenoten, die in de periode 1950/1954 gepensioneerd zijn.
Zo ook met de aangenomen pensioengrondslagen bij toetreding.
Aan de hand daarvan zijn nieuwe verhogingsgetallen en nieuwe verhoudingen van pensioen
tot grondslag bepaald.
Het volgende staatje geeft een overzicht van de verkregen uitkomsten, verdeeld naar de
categorien deelgenoten en naar het gouvernement in welks dienst zij...”
|
|
20 |
|
“...opgemaakte gemiddelden van de pensioengrondslagen voor en die na de incorporatie der
duurtetoeslagen te bepalen.
Met de nieuwe grondslagen (zie § 5) zijn, rekening houdende met het verschil in stijging voor
gehuwde en voor ongehuwde deelgenoten, per 5-jarige leeftijdsgroep gemiddelden bepaald.
In overeenstemming met de gewoonte het verhogingsgetal voor de leeftijd 35J op 100 te
stellen, zijn vervolgens quotinten van gemiddelde grondslagen voor de leeftijden x op 0 en 5
Tfc TC
eindigende en voor 35^(0 x_^i ggj) bepaald. Gelijksoortige quotinten zijn bepaald voor de
werkelijk op de balansdatum geldende pensioengrondslagen of G x_j_i ^35|- Deling van over-
eenkomstige grootheden levert de mate, waarin de nieuwe verhogingsgetallen afwijken van de oude.
Stel
nn an
U x+i G 35*
yx+h, ian Vx+\ =VX+\ Vx+i
x-\-i
351
De ys, dewelke op deze wijze slechts om de 5 jaar bekend zijn, zijn grafisch afgerond en de
Vx_ti voor elke x afzonderlijk berekend.
Een uittreksel der grootheden, welke voor de mannelijke...”
|
|
|