Your search within this document for 'pa,limpia,glas' resulted in 13 matching pages.
1

“...t>E NEEI? VAN CRA^AOi * Ik zal er proces-verbaal Van opmaken! 4.. riep <, met zijne vervaarlijke flentor item de pa- troon van het feest, woedend boven allen Uit. Te- gelijk zet eene moedwillige hand s mans pruik, die allengs meer Uit d krul geraakte, baldadig het achterst Voor* Iemand in den tnaalfiroom te nemen Zegt niets; Te erg is te erg dit is uitgmaakt! Teil allen gelukke nadert er enige beweging van den kant der Osjesfluis. Het zijn Mejfvfouwen H. en S. Knuppelbusch die begeleid door eenen ftoef jongens, van hare noodlottige reize naar den aard- appelenkelder te huiswaarts keren; - De menigte doet zich eens regt te goed! zij ziet den Oploop haderen. Daar komt al wer wat aan! roept men ; en vlast op nieuwe bedrijven; dat is dzen avond drie v,liegen in nen klap! eene vechtr partij* een paard in eeiien kelder, en waf het mooist is! ~ eene redevoering in het open- baar met zang en dans achter aan! Afwisfeling Van tooneel bevalt; zulke buitenkansjes vallen nief alle dagen voor; en...”
2

“...eens heelmeesters, en finds korten tijd het huishoudelijk opzigt bij den Heer Knuppelbusch waarnemende; ,, dat ik ook eens eene aanmerking in het midden bren* ge! Hetgeen mijnheer Ossepoot daar voorom- 55 derftelt, is menschkundig nmogelijk. Het fpreek?- woord zegt toch: veel hoofden veel zinnen. Nu bevestigt de ondervinding, dat elk mensch zijne eigene wijze van .zien heeft: wie bewijst; ons derhalve, dat de Heer Ossepoot en de zijnen ,, uitfluitend wel zien beter, zien dan ande* M-ren? . * pa M Be*...”
3

“...E NEEF VAN CURACAO. S7 Van waar hij zich, na al zijne vaste eigendommen tot geld te hebben gemaakt met zijn getrouwen Robbij en eene talrijke verzameling van apen, pa- pegaaijen en ander gedierte, aan boord van he.t vaartuig begaf, met Welk hij, na eene afwezigheid van ruim zestien jaren, behouden in het lieve va- derland aankwam. - Maar.... luister! daar flaat het op den Zuiderkerkstoren juist.vijf ure; het wordt tijd, dat wij ons naar den Neef van Guade- loupe begeven ; de Heer Knuppelbusch heeft laten zeggen, dat men ftiptelijk te zes ure op het too7 neel verfchijnt; fpoedig derhalve! want wij moe- ten door al dien tegen, nog naar de Vinkenbuurt { Neen, Barend het is niet te doen voor d$ vrouwen, om door dik en dun, in zulk een 'y, weder hn te .fjokken, fprak Kapitein van der Stap fot zijnen vriend, terwijl zij, na ge- wacht te hebben, of de vervaarlijke regenbui mogt opgehouden, nu eindelijk gereed ftonden, zich naar dn liefhebberij fchouwburg te begeven. Dat zeg ik ook , hernam...”
4

“...Dan moeten ze vroeg opftaan! hernam de fleper, niet wei- nig op zijn paardje, over zulk eene aanmerking. De man bezat gevoel van eigenwaarde!! Dat moet toch voorzeker z zijn, fleper- ,, tje! vervolgde Jufvrouw Prouwelman. Mijn man is met een vriend en nog iemand, voor- uitgegaan. En als zij vergeefs geloopen hadden, dan zouden ze ons in de terugkeer wel ontmoet ,, zijn en er van verwittigd hebben. Zij mogen wel, om den regen, in een of ander wijnhuis zijn aangewaaid, en daar onder hun glas zitten! merkte hare zuster aan. Dat zoude wat te zeggen zijn! fprak Juf- vrouw Prouwelman. En wij zitten hier met een geheelen fcheepsvoorraad van eetwaren! Sleper! ftuur dan maar eens naar dat wijnhuis, dddr op den hoek! Wij moeten er toch haring of kuit van hebben. De...”
5

“...DE NEEF VAN CURASAO. .83 mijn leedwezen-moet ik opderrons gezegd,!, >, bekennen, dat UEd. niet kwalijk onderrigt zijt. 9, De goede Heer Knuppelbu^c^. is een \yerk$aa,pa en ijverig man, die gaarne op eene eerlijke wijzp ,, door de wereld wil, en npp ik geloofin zijp 9, vak niet jnkundig is. Maar de;njan is.te z^vak,, j, tetoegeyend; hij laat zich geheel door zijne, kip- deren beheerfchen; zijn boekhouder, een won- ,, derlijk mensch, beftuurt hem geheel. Ik zie ,, dit alles, doch kan, even daarom, niet van mij ,, verkrijgen, den man in deze omftandigheden te verlaten: er komt veelligt een tijd, dat mijn .j, raad hem van nut. kan zijpr.,. dl Sakkerloot! dat is.., kordaat geclacht,. Juf- vrouw! Ja, lieve Jufvrouw Gronne! gij doet wl, dat gij daar eene; hand aan. het roer ,, houdt; ik moet daaruit nog meerdere achting ,, voor u opvatten; gij denkt volkomen als uw brave Eldert, die ook voor zijnen eycnmenscli ,, iets over had, al moest hjj-^dEerxii optb^ren. Kijk! ze mogen dan praten...”
6

“...133 DE NEEF VAN CURASAO. de praat te houden; zij wisten nog eene menigte bijzonderheden van den ouden Frits; en het fpeet hen, dat zij morgen verder op, naar Almelo moes- ten, anders moest de Heer Kapitein des anderen daags maar weder komen, om wat te hooren ver- tellen. Dit deed onzen Jan ter dege goed. Hij fchoof dadelijk met zijne vrienden de herberg en de kamer; binnen. Daar werd onder een glas ver- fchaaldep rijnwijn, dien de waard voor onver- valschte Champagne verkocht, de vertelling voort- gezet. En terwijl nu Kapitein van der Stap aandachtig zit toe te luisteren, gaan wij intusfchen met nicht Barta van Punten kennis maken. Wij zullen, onder het wandelen naar den.Brink, waar haar Ed. woonachtig is, de betrekking dezer Jufvrouw tot den Kapitein een weinig nader uit elkander zetten. Jufvrouw Barta van Punten was, gelijk wij reeds hoorden, eene behuwdnicht van Jan van der Staps overledene echtgenoote. Haar vader, Gregorius van Punten, huwde met eene volle tante van deze laat (te....”
7

“... van welke ik, gelijk gij weet, een he- vigen, natuurlijken afifchuw heb: zoodat ik dik- wijls, hoe vermoeid ook van mijn dagelijkfche flooven, alleen door het denkbeeld van dit akelig gedierte in mijne nabijheid te hebben, niet kan in- flapen. Ook wordt mij, finds uw vertrek, de fpij- ze weder even karig toegemeten als voorheen. Zel- den gebeurt het, dat ik eens, ter verkwikking, eene kop koffij of anderen warmen drank bekome: offchoon !mijne tante het zich daaraan niet laat ont- breken. Een glas, meestal verfchaald en fchraal keuken bier, maakt weder mijn gewonen morgen- en avond-drank uit; terwijl het heet, dat het ge- bruik...”
8

“...mijne komst even oprees en eene beleefde neiging maakte. Ik zag dat men juist aan het kof- fij drinken was; ook ftond er een geopend likeur- keldertje en een trommeltje met banket op de tafel. Ik moest gaan zitten; de meid werd gelast naar Jufvrouw Elzenrijk uit te zien, en die te ver- wittigen, als zij aankwam, dat er eene Mevrouw (dit was mijn titel! waarvan ik mij echter, gelijk gij begrijpen kunt, wel hartelijk verfchoonde;) op haar zat te wachten; er werd mij koffij'of, naar verkiezing, een glas morgenwijn aangeboden, kortom, de mij onbekende Jufvrouw was zoo bui-, tengemeen vriendelijk en voorkomend jegens mij, dat ik er waarlijk mede verlegen werd, eri zonder eene onwellevendheid te begaan, hare beleefdheid niet kon ontwijken; ik liet mij derhalve gemeen- zaam eenen, kop koffij fclienken, die mij voorkwam zeer wel toebereid te zijn, P 4 Ik...”
9

“...er geen geloof aan hechten; ft Even zoo ging het ook de huisheer, .die een ft eenvoudig man is en haar misfchien wel voor eene deftige vrouw heeft aangezien; dewijl hij y> haar voorzeker de kaiers niet verhuurd zoude I, hebben, indien hij haar van nabij gekend had. i, Maar toen zij hier met Februarij kwam wonen, kreeg ik eens eene Jufvrouw van mijne kennis ft bij mij op een kopje thee, die de doortrapte ft feeks van haver tot garst kende; deze onderrigt- te mij welke buurvrouw ik aan Mevrouw Pa- ft LONNIER. zoude krijgen, hetgeen ik fpoedig be- ft waarheid vond, want zij had nog niet lang hier ft gewoond, toen ik reeds meer zag en waarnam, ft dan mij lief was. Zij voert eene prachtvolle en kostbare leefwijze; het ontbreekt er niet aan ft den heerlijkften wijn en lekkernijen. Maar wie zoude zoo in pracht en weelde willen leven!... ft Neen! dan zit ik- liever van des morgens vreg ft tot laat in den nacht voor mijn eerlijk ftukje da- ft gelijks brood te tobben; daar is dan toch nog ft...”
10

“...*56 DE NEEF VAN CURAQAO. 55 pitein Heijden gisteren, aan tafel dat bekoor- 5> lijke fchilderijtje ophing? Boone wat zegt gij daar ? Verwondert u dat? Pah! ik heb er meer gekend, die in den beginne zulke heilige boon- tjes waren; doch meent gij, dat ik mij daardoor laat verfchalken? wie zou het achter dat madon- nas gezigtje gezocht hebben, niet waar ? Ja, si vriendje! ik ftond er zelf van op te kijken, toen si ik het nufje voor de eerfte maal bij mama Pa- 5, lonnier ontmoette ; het plagt immers al teeder 5, en vroom te zijn wat er aan was! Ha, hal eene fraaije zeldzaamheid op mijne eer! zulk een Domins duifje ! Maar, het kan ook welligt een meisje zijn, ,, dat fprekend op Henrktta Dalman gelijkt, zeid ik, denkende aan hetgene Jufvrouw Gronne mij had verhaald. Ja! wel bekome u de maaltijd! Of ik haar 5, niet zelve gefproken en herkend had! Neen, ,, neen! het was Henrietta Dalman maar al te wel. Zelve gefproken en herkend, zegt gij? Ja! voor den...! Niet waar, Langschmid ...”
11

“...fchan* delijk wijf gehouden* hebben; hoewel dit is waar, hare wijze van fpreken en bijzondere ge- vatheid mij genoegzaam eene door en door geflepene heks in haar aanduidden. Ik kon verzekerd zijn, dat HENRiTTA mij niet herkend had; wij hadden tot hiertoe in de avond fchemering gezeten; en ik had weinig, en dan nog met eene eenigzins veranderde ftem, gefproken Juist wilde ik Boone in het oor bijten, dat hij eens van mij jegens Henrietta moest' ophalen, er bezoek werd aangemeld; terwijl Mevrouw Pa-...”
12

“...ik te voren in een min of meer behoeftigen toeftand gekend had, dch die door de hulp en onderfteuning vaneenige menfchen- vrienden, er finds tamelijk boven op gekomen was; Ik was aan deze vrouw geraakt door eenen mijner bekenden, wiens beminde, dip in Vriesland woon- de, wanneer zij hem te Amjlerdam bezocht, bij Mevrouw Palonnier zoo Jang haar verblijf plagt te hopden; ook had ik meermalen voor hem, finds hij Amjlerdam verliet en met der woon naar Alk- maar vertrok, kleine betalingen aan Mevrouw Pa- i,onnier gedaan, dat eigenlijk naar ik geloof liefdegiften waren; bij die gelegenheid had de Offi- piers-weduwe eenes lieve, welbefpraakte vrouw, naar het oppervlakkig voifrkomen' te oordeelen, mij dikwerf verzocht haar pu en dan met een be- zoek te vereeren, hetwelk ik echter, tot hiertoe, altijd had verzuimd. Te allen gelukke woonde zij niet ver uit de buurt, daar wij thans waren; derhalve befloot ik, daar mij geene andere keuze verbleef, deze Mevrouw, die alleen met eene dienstmaagd woonde...”
13

“...zeide, dat Mevrouw Palonnier nog al eenige verpligting aan mij had. Toen ik Fachtes gewezen vriend over de zaak onderhouden had, gaf hij mij te kennen, dat deze guit ook hem dergelijke dreken had gefpceld, waarom hij alle betrekkingen met hem had afgefne- den; voorts bevestigde hij, dat Fachtes voorge- wende Officiers weduwe een flecht voorwerp was ; hij had dit finds lang geweten en zag derhalve ver- wonderd op, dat ik zulks nu eerst was ontwaar geworden. Onverwijld begaf ik mij, vervolgens, naar Pa- lonnier; zij trachtte haar fchandelijk handwerk nog op den duur voor mij te bemantelen en wilde voorgeven, dat Jufvrouw Dalman met eenen Offi- cier zoude doorgegaan zijn. Op deze aantijging geraakte ik in hevige drift; en waarfchuwde de be- driegfier, dat zij zich niet langer ten nadeele van het meisje zou hebben uit te laten, of zich ooit aan...”