1 |
|
“...ik zelf kinderloos, zie! zoo wensch ik
toch met hart en ziel dat gij nog vreugde aan
hem moogt beleven. En heb ik mij misfchien
wat kras over hem uitgelaten, houd mij dat ten
goede! wij zeelieden nemen eenwoo.rd zoonaauw
nit....
Geene zwarigheid! geene zwarigheid, Heer
kapitein! Aan UEd, en uws gelijken, die met
die zaken minder bekend zijt, is dit toe te ge-.
ven, ik zeg altijd: onbekend zondigt niet. Maar
daar hebt gij dien lapzalver, hier vlak over in
de apotheek, dat noemt zich, nota bene! nog
wel lid van Felix Mierekis zulk een pillen-t
knoeijer,. vermeet zich, onzen Jqjakim openlijk
uit te jouwen en voor het lapje te houden! Dat
noem- ik, iemand in het openbaar te- pottris-,
s, truren
Nu, baas, doe, zoo als afgefproken is!
Gelijk ik beloofd heb, overmorgen avond ont->
m vangt UEd, den manteljas te huis, Maar.,.. met
A 5 uw...”
|
|
2 |
|
“...DE NEEF VAN CURASAO. 32$
heerscht. De gastheer fcbijnt het er op gemunt te
hebben, om zijne vrienden eens regt te vermaken
en hun een vrolijken avond te bezorgen; hij is
heden buitengewoon opgeruimd, en in eene zoo
vergenoegde ftemming van geest en hart, dat zijne
vrolijke luim zich aan al de gasten mededeelt, en
zelfs den Heer Sperwer, hoe ernftig achtbaar de-
ze* anders kijkt, nu en dan het ftemmig gelaat doet
ontfronfelen en de donkere plooijen van diens voor-
hoofd wegneemt. Laat zien! het zijn alle oude
kennisfen, die wij ontmoeten: want behalve des
Kapiteins huisgenooten, den Notaris Sperwer zoo
even genoemd, en IVlejufvrouw Grqnne, treilen
wij hier ook de Heeren Renberg en Burnagel,
benevens den Heer van der Gaard en zijne doch-
ter aan. Hoe komen zij zoo bij elkander! Dat is
ligt te raden. Jan van der Stap die door zij-
nen vriend Renberg met den Heer Burnagel in
kennis is gebragt, heeft dopr dezen Heer, van der
Gaard, en diens beminnelijke dochter leeren ken-
nen. En nu fteekt...”
|
|