Your search within this document for 'kustumber,kome' resulted in two matching pages.
1

“...DE NEEF VAN CURASAO. s8 zucht er voor meer algemeen is geworden. Wie ,, opgang wil maken, maar het klimmen fchuwt uit hoofde het kruipen hem gemakkelijker valt, */oo gelijk de kwakzalvers en kome in een afgc- ,, fletcn pakje, */ dat uitjleekt, £ / menigte gelijkt den boeren : zij hecht aan al wat ,, kakelbont isy al was het overigens zoo oud als ,, de weg naar Rome. Verklaren wij ons der* ,, halve tot voorjlanders van een ander nieuw t dat zegt van het oude! verwijderen wij ons ,, van den weg, die thans jan alleman bewan- ,, delt! Men zal onze ftoutheid bewonderen. Zcld- zamen, die wij zijn, zullen we, o/ oze zo- ,, derlinghcidy aan floot lijden. Maar tien tegen int zoo wij niet, op onze beurt, oz* navol- ,, gorr hebben. .. ,, Dat is toch eene vrij duistere taal! Dus- viel de Heer Knuppelbusch die met wijsgeerige fcherpzinnigheid .had toegeluisterd, den Notaris in de rede. ,, Begint gij ook al voor duisterlingen te fchel* ,, den ? hernam de Heer Sperwer in edelo drift ontdoken...”
2

“...aantggen. .Gij gevoelt, ik v> ,9. i moet de kwade man niet bij hem worden.,. want dan was het glad afgedaan; en ik be-, 39 99 hoefde nooit weder bij hem aan te komen. Verbruidt gij, het integendeel, bij hem, .dit 93 9, is van minder beteekenis; ikj ka) evenwel de ij ,, vriendfchap onderhouden, en u kWanswijs iri i, het ongelijk ftellen,.. *j: Waar moet die fraaije redenering op uit? komen?* n:,, ,j Luister!,; Gij braadt morgen middag de osferib., doch zorg, dat zij niet: al te gaar -pp tafoj kome. Om het voorzigtig te doen., zoodat PiIowelman niets merke, maakt gij dat het vleesch, iets meer dan half gaar, ,, worde opgedischt. Als wij ons dan aan tafel zetten, zal ik voorfnijden, en., u bekjj- ven, omdat gij het .vleesch niet behoorlijk ,, .gaar, braadt. Dan verdedigt gij u; het komt tot hooge woorden tusfchen ons; en wanneer ,, de twist op het' hopgst js, rpcp ik hem ais fcheidsman in. Nu gaat .ook -hij .aan het. fnij- den, vindt dat het vleesch niet gaar is; en ftelt'...”