Your search within this document for 'Kushina,ta,na' resulted in 100 matching pages.
 
1

“...kande Qordcelen. J)och elk, die niet geheel vreemdeling in Amftcrdam, en met de Amfterdamfche zeden niet onbekend js, zal gevoefen 9 dtft ik van dat kluchtig patois, jargon of hoe meti het noemer} w\lx alleenlijk gebruik gemaakt heb x om hier en daar een koddig tooneeltje meer in deszelfs karakteristiek licht te doen uit komen. Tot hetzelfde einde heb ik, nu ert dan, van den Gelderfchen tongval en fs>m~ mige fpraakw ondingen elders in omgang, partij getrokken ; in de meent ng, dat, daaf ik mijne ta- fereeltjes meest op den vaderlandfthen bodem doe te huis behoor en, het mij ook zoude v rijftaan, om zeden, fpraakgebruik, enz, welke in ons vaderland in zwang zijn, waar ik die noodig had, te pas te brengen. Wat de aanleg dezer vertelling aangaat, wel is waar, het gebouw is losjes opgetimmerd; men zoeke daar binnen niets wat den kunstfmaak der kenners kan ftreelen. Doch er zijn huizen en paleizen, aan welker voltooijing jaren wordt ge- arbeid: er zijn ook zomertentjes, welke men van enig ligt...”
2

“...Hemel! die van het Leidfche plein is er de Oude Fier Kronen bij. Weet UEd. de Vinkenbuurt? Als men daar naar het pakhuis het Oude Limoentje vraagt, dan helpt een klein jodenkind iemand op den weg. ,, Splt w zoon morgen avond ook mede? Ik vraag wel verfchooning! Die dot aan het blijfpel niet: het. treurfpel is eigenlijk zijn vakj en daarin, dat durf ik zonder grootfpraak zeg- gen, zoekt hij zijns gelijken nog. Ja'! ik beleef plezier aan den jongen. Kijk! UEd. gevoelt,hij beftaat mij te na om hem te prijzen: maar ik ,, verzeker UEd., onze Snoek heeft zijnen man in hem gevonden. Zulk fplen als van onzen ,, Jojakim is nooit in Amjlerdam gezien: daar (laat elk over verrukt. Die van' onzen ftads Schouwburg mogen er den hed voor af nemen, 4, of mijn naam zal geen Knuppelbusch zijn! , Dan...”
3

“...nooit zulk een wispelturig fchep- fel hadden aangetroffen. Dat geloof ik wel* > men wist niet welk chenie er in den jongen fiak; zulk alledaagsch werk was voor onzen Jojakim s5 niet gefchikt. Daarom raadde de Heer Ossepoot t ons: wij moesten de natuur flil haren gang la- t> ten 5 dan zouden wij nog eens zien, welk een ,, groot man er van den jongen zou te voorfchijt* s, komen. Niemand zou het achter hem zoeken. , Zoudt UEd., die een oud zeeman zijt, wel it kunnen gelooven, dat hij op een haar na weet te zeggen, waar Engeland op de kaart ligt ? * Maar wat voert zulk een ledigloop,er den ge- heelen dag uit, baas? Lediglooper?------ Beware de Hemel! UEd. ,, gevoelt toch: zoo iemand moet verpoozing heb- ben; de boog kan niet altijd gefpannen Baan. ,, lk verzeker UEd., dat wij het in den middagpot kunnen zien, als er zulk eene dithyrambe op ,, het touw is: dat moet paardewerk zijn Maar het ding is niet zoodra in de wereld, of onze Jojakim gaat aan het rollen; dan zien wij henj foms...”
4

“...t8 DE NEEF VAN CEA£AO. baar ambtenaar, in de uitoefening zijner eerbied* ,, waardige bediening te befpotten, hem over. luid na te baauwen?.. Ik ben nu finds dertig jaren aan de praktijk; maar, zoo iets verregaands, is mij nooit overkomen dat zeg ik u!. i Ei lieve! Het is volftrekt niet op UEd. ge* munt. Zij zijn dddr boven met Mahomet be- s zig* Met' Mahomet ?... Mahomet ? ... Knup- plbusch zijt gij befchonken? of., of wat.. wat fcheelt u? Het zal misfchien een oude kleerenjood zijn, tdie z heet, en met wien zij dddr boven ruzie hebben, merkte een der getuigen, die een ongemeen fchrander man was, aan. Mahomet is immers geen Joodfchc naam, maar van Turkfchc afkomst? hernam de andere, die zijnen makker geen haar in flimheid wilde toe- geven.- Turkfche of Joodfchc/ gromde de Heer Sper- wer die nu eerst regt warm werd; terwijl hij den bril reeds van zijnen neus afligtte, en de akte weder in zijne brieventasch borg. ,, Wij zullen maar weder heen flappen, man* ,, nen! want, ronduit...”
5

“...het gezelfchap, en hij zal , het nog wel verder brengen. Tusfchen ons, in ,, vertrouwen gezegd! ~~ de groote fchouwburg moet er onder, als mijn zoon zich denzelvenniet aantrekt: daar loopt het hard naar toe. Doch , onze Jojakim heeft gezworen, dat hij geenen , voet op het ftadstooneel zet, of zij moeten hem aandeel in het beftuur en het heft in handen geven. . Is uw zoon dan zulk een meester in dat vak? Mijn lieve Heer Sperwer! zulk fpelen, als ,*de jongen doet, dat gaat alle geloofbaarheid ta boven. Zie! er op te roemen zegt niet met al; " maar UEd. moet hem, met uwe eigene oogen, 59...”
6

“...naaste wijnhuis gebragt: waar haar Edelens, door een vijftigtal menfchenvrienden, met jenever en ftroop tot zich zelven werde gebragt en aan de maatfchappij teruggegeven. Oh ciel!.... ma pauvrf garniture!,'' - Dit waren de eerfte, fmartelijke woorden, met welke Jufvrouw Hortense, een diepen zucht {la- kende en de oogen wild in het rond flaande, van uit hare bezwijming herkwam. ,, C est tout chiffonnt, gdt, derang!... liet hare zuster, die ook zoo even in dit onder- maanfche leven was teruggekeerd, na eene benaauw- de ademhaling, tot antwoord hooren. Zij leven beide nog als alen! fprak een koopman in paling en zoutevisch, die menschlie- vend eene behulpzame hand had geboden, om de Jufvrouwen weder tot zich zelve te brengen. Weldra hadden de meisjes zich geheel herileld. Gelukkig had geene van haar ccnig lettel opgedaan. Beider hart hunkerde naar de Elanllftraat. Doch kapfel en balkostuum waren in een zoo deeruis- waafdigea toeftand geraakt, dat er geen fmijten met B 5 de'...”
7

“...DE NEEF VAN CURASAO. *7 men geest dier heerlijke tijden I Maar ziet, lieve menfehen! daar komt n nieuwigheidzoe- ker met zulk een pothuis op rollen door Am fiets ftraten, en dadelijk volgt eene wufte menigte zijn ligtzinnig voorbeeld na! Een nieuwtje! ,, roepen aanftonds duizend ftemmen. En duizend ftemmen antwoorden: ja, ook al een zegenrijk gevolg der doorbrekende verlichting in alle vak- t, ken van kunst en wetenfehap, deze uitvin- ding!.,., Ja wel! lieve vrienden, dat nie- mand u wegflepe! Voorloopers van den anti- ,, christ, die in ons midden opgroeit, deze wandelende gevaarten! Werktuigen van den hoog- ,, moedsduivel, die al hooger en hooger tim- ,, mert, het nederig Amfterdamfche toefleedje 9, tot een veel geruchtsmakenden brommert verheft, en ook dezen weldra op hoogere wielen zal zetten! Maar!,, daar zijn er nog in den lande, die, met de onzalige zucht tot navolging niet befmet, dien nieuwigheidsgeest zullen trach- ten te fmoren, waar zij hem ook op het fpoor...”
8

“...Een fpion!.. Een verkleed gens darme!.. ,, Een dronken kafel 1 Fchreeuwden de ftraat- jongens, die finds lang zulk een vetje niet ge- had hadden, en wier oogen reeds gulzig op s mans pruik te gast gingen. Onder een daverend hoezee, nam de menigte den Heer BaldrAan Sperwer plegtig in haar midden , en ving aan, een vrolijk patertje langs den kant rondom zijn Ed. te danfen. - Om geene nieuws- gierigen te lokken, die iemand op de handen kij- ken, moet men zo iets te Amjlerdam en wel, des avonds na zeven ure, in de altijd ledige Kal- verftraat aanregten!.... Er is daar ginds, iets te doen! Zie eens! hoor eens dat gejuich !.... In een oogenblik vliegt alles uit! winkels, kelders, koffijhuizen alles loopt uit! het ftroomt tnen- fchen, die brandend nieuwsgierig, van alle zijden komen toelchieten. Wat is dat! vraagt elk. Eene vechtpartij! zegt de eene. Een dronken vent! meent de andere. Een pot te verteren! gelooft een derde. En duizenden helpen het feest, den Heere Sperwer welmeenend toegewijd...”
9

“...Dat zeg ik ook! fprak de Heer Knup- pelbusch. Wij moeten voet bij iluk hou- den. Ik heb toch anders mijn gezond oordeel ,, ook.... Daar holt gij weder heen!' hernam de Heer Ossepoot. Er komt hier geen oordeel, geen verftand te pas: dit bezit een boer ook. Gij moet niet redeneren; gij moet aannemen, vasthouden, ,, doordrijven.... . Ei, wat viel Jufvrouw Gronne hem in de rede. Zijt gij dan onfeilbaar?... ,, Ja! ja! riep de Heer Ossepoot, die ge- voelde, dat men de eer van zijn ftelil te na kwam.- / CA Het )...”
10

“...i, Het eene vloeit immers uit het andere voort? Wie met ons eenftemmig denkt - let wel! verfchilt daarom van ons niet, dewijl hij zich ,, wel wacht dit te betwijfelen, En wie van ons durft: verfchillen, durft ook deze vraag doen, en ,, huldigt onze onfeilbaarheid niet; die is een Ub.e- ,, raai^ een confiitutioneel, dien geven wij aan den duivel en zijne engelen over! Wat helieft ,, UEd. mijnheer Knuppelbusch ? ... ,, Dat is zekerlijk ilout gefproken! antwoord- de zijn Ed., dien het vuur na aan de fchenen be- gon te leggen. Hoe is het nu mogelijk, fprak Jufvrouw Gronne ,, dat iemand zich zelven zoo on gelijk kan worden! Wat bedoelt gij daarmede ? vroeg de Heer Ossepoot in het volle genot zijner zegepraal. ,, Jufvrouw Gronne fpreekt van inconsequent zijn, merkte de Heer Jojakim ophelderend aan. ,, Wat ik bedoel? hernam de Jufvrouw, Dat gij, die te voren altijd den mond vol hadt van verlichting, van vrijheid en verdraagzaamheid, nu zoo geheel tegenovergeftelde gevoelens...”
11

“...krediet fielt ons in ftaat, nieuwe beflellingeh te doen.... Met uw verlof! viel de Heer Knuppelbusch, opftaande, zijnen boekhouder in de rede. Er wordt aangefcheld: ik moet mij naar voren begeven. Ik zal u van dien Van der Stap ftraks nader fpreken. Hier ging de Heer Knuppelbusch naar de fpreekkamer: waardoor het' gefprek werd afgebro- ken. Straks begaven zich de Heeren Ossepoot- en Jojakim weder naar boven, om hunne tooneeloefe- ning te hervatten. En ook wij nenrcn deze gele- genheid waar, na hun Edelens wel vriendelijk te hebben gegroet, in de hoop van nog eens een van hen allen in gezondheid te mogen wederzien, om tot eene volgende afdeeling over te gaan, waar ons andere tooneelen verbeiden, en de ontmoeting van nieuwe bekenden te wachten (laat....”
12

“...46 DE NEEF VAN CURASAO lend, op ftukken na, geen jool, daar men maat* Zoo wat mede heen kon leven t daar fcheelde veel aan! hij maakte, als het er op aankwam, korte norgenfpraak, en wist zijn ontzag zeer Wel, zon- der vloeken of zweren, te doen gelden; wie aan boord niet wilde oppasfen, of bij herhaling zijnen pligt verzuimde, die kon er op rekenen, dat hij, in kapitein Van der. Stap met geenen gemakke- lijken te doen had; voor een braven matroos daar- entegen had hij alles over. Hij had ook, door de bank, gefchikt volk in zijnen dienst, en werd door zijne matrozen als op de handen gedragen: want of men te Am fier dam of aan den Helder te Ports- mouth of te Curasao naar hem vroeg: overal wis- ten de zeelieden dat het een baantje was, aan boord van den Reinier Klaasfen te varen. Met. dit al had onze Jan toch een leelijk gebrek: bij had zoo zijne bujjen; hij kon, als hem de muts foms fcheef ftond, geweldig op den bezem rijden; en dan deed men maar wijsfelijk, er niets tegen in te leggen:...”
13

“...Prouwelman oud-opperftuurman ten diende der voormalige Oostindifche kompagnie, kamer Amjlerdam ten wiens huize thans Jan , na zijne gelukkige terugkomst in het vaderland, bij voorraad zijn verblijf.... Maar! daar zou- de ik bijna, onder al dat gekeuvel, de voornaamfie merkwaardigheid nog vergeten aan te dippen. Wat eigenlijk de deur digt deed, Kapitein van der Stap was iemand, die er tot over de ooren toe in zat: hij had hoeden af, dddr! geld!.;. Hemelfche klank! Hij was fchatrijk. Dit zegt -nog niets! Hij berekende zijn armoedje, bij ton- .nen, zegge Hollandfche tonnen gouds!... Wat (belieft UEd., nicht evrrsteel ?... . O! neef, men vindt overal brave en achting- waardige menfchen, tot op zee toe. Nu verder! Het was nu zestien jaren geleden, .dat Kapitein van der Stap het vaderland had verlaten. Thans, keerde hij daarin terug, van het eiland Curasao, alwaar hij na .dertien jaren in de vereenigde Staten van Noord-Amerika gevestigd te zijn geweest, zich in de laatile jaren had opge-...”
14

“... Om zijn aanvankelijk verworven vermogen niet geheel aan de onzekere kanfen van handel' en zee- f&iade bloot te dellen, belegde hij een aanmerke- lijk gedeelte daarvan in een meer zeker fonds en werd een der voornaamde deelhebbers in eene maatfchappij van 'kolonifatie en ontginning van gronden in Louifeana ,, welke jaarlijks. hooge renten opleverde. Het overig gedeelte zijner winden bleef in den handel belegd, of tot aankoop van voordeelige grondeigendommen bedeed. Het eene hielp het anderer. Na weinige jaren had zich te Nieuw-Tork een klein koopmans kantoor geves- tigd dat op alle markten in ndi zijne zaakgelas- tigden had-, en aanwijzingen op de eerde haBdel-...”
15

“...BV 56 DE NEEP VAN CURASAO. fland, aldaar, na eene korte ongefteldheid, zeer onverwacht overleden. De bedroefde man was in den 'beginne over zijn verlies ontroostbaar. Van nu af aan begon zijn jvoelig en bedrijfvol leven hem tegen te liaan; hij kwam daarenboven merke- lijk op zijn jaren; tegen zware vermoeijenisfen en ongemakken kon hij zoo niet meer praten, als wel voorheen, toen hij nog, gelijk een jong konijn, langs het touwladdrtje en wip! in den mast klouterde; een ftiller beweegkring'en geruster wijr ze van leven werden hem tot behoeften. Hij had ook, finds zijne Eva was geftorven, niemand om- trent zich, met wien hij eens te rade kon gaan ; wel is waar, RobbetJe, zijn negerknecht, die yan kindsbeen af bij hem was geweest, was eene getrouwe, deelnemende ziel en beminde zijnen meester hartelijk, maar veel heul of toefpraak zat er niet bij; te Amfierdam integendeel had de Ka- pitein bekenden in overvloed: daar woonde zijn oude vriend Prouwelman een fnedige vro- lijke vent, die regt...”
16

“...E NEEF VAN CURACAO. S7 Van waar hij zich, na al zijne vaste eigendommen tot geld te hebben gemaakt met zijn getrouwen Robbij en eene talrijke verzameling van apen, pa- pegaaijen en ander gedierte, aan boord van he.t vaartuig begaf, met Welk hij, na eene afwezigheid van ruim zestien jaren, behouden in het lieve va- derland aankwam. - Maar.... luister! daar flaat het op den Zuiderkerkstoren juist.vijf ure; het wordt tijd, dat wij ons naar den Neef van Guade- loupe begeven ; de Heer Knuppelbusch heeft laten zeggen, dat men ftiptelijk te zes ure op het too7 neel verfchijnt; fpoedig derhalve! want wij moe- ten door al dien tegen, nog naar de Vinkenbuurt { Neen, Barend het is niet te doen voor d$ vrouwen, om door dik en dun, in zulk een 'y, weder hn te .fjokken, fprak Kapitein van der Stap fot zijnen vriend, terwijl zij, na ge- wacht te hebben, of de vervaarlijke regenbui mogt opgehouden, nu eindelijk gereed ftonden, zich naar dn liefhebberij fchouwburg te begeven. Dat zeg ik ook , hernam...”
17

“...5 DE NEEF VAN CURASAO. n Wacht! ik bedenk er iets op. Kbus kom eens als de wind hier! Daar ben ik al, Stuurman! fprak Kobus, Wat is er van uwen, dienst ?., * Loop eens fatansch gaauw naar den krommen Pouwelsen hier om den hoek, en beitel eene , llede! 4- Maar.., op het oogenblik hier voor de deur!..,. hoort gij wel! Voort was Kobus al; en na korte o.ogenblikken Hond er eene llede voor de deur, De knecht IcheL de aan. Zeg eens dat de lleper er is! Prouwelman kwam naar voren. ,, Is u baas dronken of gek? gromde hij tegen den knecht, Wie bedoelt er nu zulk ene llede! die zou wel wat helpen tegen het nat worden!. Het was eene opene vrachtllede, De jongen, die haar beitelde, fprak de knecht 3 zei: ,, hij geloofde, dat er eene vracht kabeltouw naar den Harlinger lleiger moest gebragt wor-, den. Loop naar de Hottentotten, vent! Zeg aan uwen baas, dat hij dadelijk eene toellede zen- de. Mijne vrouw en hare nicht moeten naar den fchouwburg, Span er dus niet zulk een ouden...”
18

“...5; DE NEEF VAN CURASAO. ontdaan, waar gevoegelijk een paard en aschkar tut fchen door kunnen, Ai wai! ai wai! heen hapering hin het fchirm 1n roept de ontfielde tooneclmeester, Nho es his geene fchwarigheid, Brham-, ,, toetje voert de voorzittende beftuqrder hem gerustftellende te gemoet. Een man, die tegenwoordigheid van geest en fielsfterkte bezit, vermag alles. De voorzitter peinst, overlegt, befluit; hij wenkt.... en na korte oogenblikken, heeft een turfzak met eene bos hooi de ruimte der onzalige opening ingeno- men. Wie achter aan zit en een weinig kippig is, weet niet eens dat er fcheur of fcheursgelijken in de gordijn is geweest. ,, Waar of toch de vrouwen blijven? zegt Prouwelman. De flede kon er lang geweest zijn, Dat zal aan dien druiloor van een fleper hg- peren, meent kapitein Van der Stap. ,, Het is dood jammer J zegt Prouwelman, ,, Nu komen zij daaraan, terwijl het fpel reed? lang aan den gang is. Konden wij intusfchen y% maar iets tot ververfching bekomen! Ja...”
19

“...eene dem. Hier fchijnt het met emmers te gelijk van bo- ven te komen! luidt het berigt van eene andere zijde. Zet her dan photten bonder, om t whater hop te fangen! gelast de voorzittende beduur- der. Ja wel, Mijnheer von Meseritz gij moogt nog wel met potten aankomen. Het baat niet! de fchroomelijke lekkaadje neemt hand over hand toe: er is geen doppen aan. Het raadzaamst is maar, dat de toefchouwers een weinig van plaats veranderen, ten einde zich voor den indroomenden regen te beveiligen. Na eenige verpoozing neemt het derde of laatde bedrijf eenen aanvang. Bravo, bravo! z mag ik het hebben!roept Kapitein van der Stap bij eiken trek, waarmede Vanglenne, in de laatde tooneelen des derden be- drijfs, Mijnheer en Mevrouw Dortigni, hunne trotschheid en ongevoeligheid betaald zet. Men as tot aan het laatde tooneel gevorderd: juist komt de Notaris, die de akte van overgifte heeft ge- maakt. Hoor!... hemel! wat is dat?... wat jaag dit zijn? Welk een verfchrikkelijk gedreun, fchok-...”
20

“...aan- vangt te klimmen; de eene vindt den ftand der ladders te fchuin; de -andere vindt dien te fteil; deze wenscht-, dat de fporten breeder waren; gene fchimpt op derzelver ngeoorloofden afftand van elkander* Zoo komen de eerften naar beneden, waaronder ook Kapitein van der Stap Prou- welman en Robbij met jufvrouw Gronne zich bevinden; welke laatfte den hemel dankt >, dat zij behouden de ftraat betreedt* De overige toefchou- wers volgen n voor n; het klimmen heeft geen einde $ het wordt twee uren na middernacht; toen heeft de laatfte de gehoorzaal verlaten en de ftraat bereikt. Kapitein vAn der Stap heeft zijne oude beken- de intusfchn niet verlaten-. Hij biedt Jufvrouw Gronne zijnen arm ten geleide aan, en vergezelt haar naar het huis van den Heer Knuppelbusch in de Kalverftraat, terwijl Prouwelman met Rob- bij den weg naar de Gelderlche kaai inflaat. j, De verwarring en dat wilde huishouden dddt fchijnt u geweldig verfchrikt te hebben? zegt Kapitein van der Stap tot Jufvrouw Gronne ; nu...”