1 |
|
“...regt te hebben tot den Vaart en Handel van en op»
Kflequebo en Demerary, het welk haar door de Provincie
van Holland is betwilt.
Dat van beide zyderi verfcheide ftïemorieri enSchriftuu-
ren zyn ingelteld, dog zonder vrügt,, tot dat Zyn Door-
lugtige Hoogheid, dèn 14 Oftobér 1776, op eene röet con-
sent der wederzydfche Provinciën door hun Hoog Mog.
óp HoogfldenzelVen, in dato ij Augdltus té vooren
gefterkté delatié, heeft verklaart, dat aan alle de Ingé-
zeetenen dezer Republicq, cömpeteerd het règt, om op
de Colonie Etfequebo en Demerary viy én onverhinderd te
mogen varen, en handelen, ingevolge de Cóncesfisn daaf
toe door de generale Weitindifche Cdmpagnie, uit kragté
van haar vërkreegen O&roy, te verleenen.
Dog dat dien onverminderr, ter verzekeririg vab een con-
venabel en redèlyk aandeel, in die vrye Vaart eri Handel
voor de Ingezetenen van Zeeland, Zyn Doorluchtige Hoog-
heid, öp den 5 December deszelvëtt jaars, heeft geriropó-
neert een Reglement, volgens het welke in geene der rë-i...”
|
|