1 |
 |
“...was, of deze baai wel werkelijk de
haven was geweest, zeilde men nog een tijd lang langs de
kust voort, doch vond geen ankergrond meer en moest dus
wel tot de conclusie komen, dat men de haven was voorbij
gezeild. Te vergeefs trachtten de schepen nu weer op te
werken. De stroom dreef hen al verder en verder af, zoodat
besloten werd het eiland om te zeilen, een oversteek te maken
naar het noorden en dan weer koers te zetten naar Bonaire.*)
Na een zeer stormachtige reis kreeg men den 19den Juli
San Domingo in zicht en den volgenden dag het eiland Mona,
van waar werd overgestoken naar het zuiden. Den 258ten was
men weer bij de Aves-eilanden en kwam den volgenden dag
andermaal op de ree van Bonaire ten anker.
Op nieuw werd hier de aanval op Curasao voorbereid en
nu besloten, dat de opperstuurlieden van de Groot Hoorn en
de Brack, samen met Jan Otzen, in een groote boot, en de
opperstuurlieden van de Eenhoorn en het victualieschip de Engel
Gabriel in een op de reis genomen Spaansch barkje zich...”
|
|
2 |
 |
“...vredevlag aan
den overkant van het meer en vroeg den bootsgezellen naar
de reden van hunne komst, hun verklarende bereid te zijn,
„alsoo der noch niets vijandelijck en was ghepleeght, met de
onse ofte te oorloghen ofte wel te accorderen”. Den volgenden
dag zetten de drie booten hun onderzoek voort en wederom
verscheen de Morla aan den wal, deelde den bootsgezellen
mede, dat hij hun niet zou kunnen toestaan hout te kappen
en te laden, daar dit hem het ongenoegen van zijn chef, den
gouverneur van San Domingo, op den hals zou halen, en trachtte
verder „de onse» met beleefde woorden op te houden”. Dat
dit werkelijk zijn doel was geweest bleek, toen men nog dien*
zelfden avond den rook zag opgaan uit een hoop ter insche-
ping gereed liggend verfhout en den gouverneur met zijn volk
het aan het meer gelegen dorp zag verlaten. Toen dan ook
de onzen op den 31n Juli een gedeelte der troepen landden
en naar dat dorp opmarcheerden, vonden zjj het geheel leeg
en de waterputten gedempt. Een weinig verder...”
|
|
3 |
 |
“...28
ruiters op verkenning uitgezonden, doch met geen ander resul-
taat dan dat le Grand’s luitenant na eenige dagen werd ver-
mist. De Commandeur was daarop zelf met 170 man en 10
a 12 ruiters uitgetrokken en had, na een marsch van twee
en een half uur, Hato en den volgenden morgen het dorp San
Juan bereikt, dat men eveneens verlaten vond en de inwoners
gevlucht naar het twee uur verder gelegen Ste. Martha, doch
van den vermisten luitenant werd niets vernomen. Na het
dorp in brand te hebben gestoken was men daarom maar weer
naar het kwartier teruggekeerd, dat den 10n Augustus werd
bereikt.
De eerstvolgende dagen werden nu besteed aan het opwerpen
van een bolwerk aan den oostkant der haven. Ook daar echter
werd het werk zeer bemoeielijkt door den steenachtigen bodem
en weldra bleek het, dat men de geheele versterking zou moeten
opmetselen. Eerst werd daarom een borstwering gemaakt van
eenige met steenen gevulde vaten, waarachter de arbeiders
veilig hun werk konden verrichten. Een groot bezwaar...”
|
|
4 |
 |
“...29
een marsch van twee uur het afgebrande dorp St. Juan, waar
men in een beestenkoraal bet nachtleger opsloeg. Den volgenden
morgen wilde men een verkenning doen langs de zuidkust van
het eiland, doch door de ongesteldheid van eenige soldaten,
„die sieck waren van eenich venijnicb fruijt, welck zij onbe-
dachtelijck in-ghesnoept hadden”, kon men eerst tegen den
middag oprukken en niet verder komen dan S4*. Martha, van
waar'men ’s avonds weer naar San Juan terugkeerde.
Den 20n Augustus lieten eindelijk de Spanjaarden iets van
zich hooren. Dien dag kwam éen hunner met een vredevlag
in het Hollandsch kamp, aan wien werd medegedeeld, dat de
onzen wel genegen zouden zijn met zijn landslieden en de
Indianen een overkomst te treffen. Tegen den avond van
denzelfden dag bracht een Spaansch priester den onzen het
antwoord van den gouverneur over, waarbij deze verklaarde
bereid te zijn het eiland te verlaten en het den onzen over te
geven, op voorwaarde van vrijen aftocht voor hem en de overige
S...”
|
|
5 |
 |
“...53
2000 man, doch hunne opgaven omtrent de bewapening der
schepen verschillen aanmerkelijk (71). Volgens Engelsche
berichten J) zou de Fransche vloot hebben bestaan uit 5 oorlogs-
schepen, 3 koopvaardijschepen en 14 sloepen, bemand met 1200
soldaten, die op San Domingo versterkt zouden worden door
600 boekaniers, welke zich op de „Grande Infante” zouden
inschepen 1 2). Doch al neemt men ook de minste opgave van
de sterkte der Franschen aan, dan overtrof hunne macht die
van Doncker zeker nog aanmerkelijk. De Franschen zelf schreven
het mislukken der onderneming toe aan het wangedrag van
gouverneur de Baas en beweerden, dat deze op een schandelijke
wijze was gevlucht *). Dat die vlucht in groote haast plaats
greep, vermeldt ook Doncker, die aanhaalt dat de Franschen
in het blokhuis aan de Caracas-baai hunne handgranaten achter
lieten, en dat de heer St. Laurent, gouverneur van St. Kitts,
zelfs zijn mantel in den steek liet, „die door Beek opgenomen
en verovert wiert.” Wat echter de oorzaak...”
|
|
6 |
 |
“...vaartuigen op.
Met het aanbreken van den dageraad kon d Estrées de gevol-
gen van zijn verwaandheid en overmoed overzien en vernam
hij van de kapers van San Domingo, dat men op het Aves-rif was
geloopen. Wel werd nog al het mogelijke door de verschillende
scheepsbevelhebbers gedaan om hun bodems weer vlot te krijgen,
doch te vergeefs. Enkele uren na zonsopgang lagen reeds drie
schepen op hun zy en was de „Terrible” reeds opengescheurd, in
welk lot de andere schepen weldra deelden. Vyf oorlogsschepen,
3 branders, 1 behoeftfluit en 7 kaperschepen was alles water
van de prachtige vloot van 35 schepen overbleef en het getal
der by deze ramp om het leven gekomenen schatte men op 5001).
Het valt licht te begrijpen dat d’Estrées na deze gebeurtenis
van alle veroveringsplannen tegen Curasao afzag. Met het
treurig overblijfsel zijner vloot stak hy over naar San Domingo,
trachtte daar manschappen te werven om althans deFransche
kanonnen uit de wrakken te redden, en vertrok vervolgens
naar Martinique, waar...”
|
|
7 |
 |
“...64
de gestolen suiker op San Domingo verkocht. De weduwe
van Juan Pedro van Gollen* *) en anderen verklaarden, dat
de Penijn smokkelhandel dreef op de Kusta) en victualiën en
ammunitie leverde aan de zeeroovers Willem Riet en Santie,
die zich meest hij de Rocus eilanden onthielden, doch ook soms
in de haai van Santa Barbara ankerden, en dat dit alles zou
zijn geschied met voorkennis en goedvinden van van Liébergen.
Het derde punt der beschuldigingen werd later wel is waar
niet bewezen voor wat aangaat het vergunnen aan de Penijn
om zich zelf een plantage te doen kappen en het gebruiken
door hem van de Compagnie’s slaven en materialen voor het
aanleggen van indigowerken, doch verscheidene verklaringen
werden gegeven, dat van Liébergen de slaven der Compagnie
had doen werken aan den bouw der „Joodsche synagoge in
het land” 8) en ook aan het omheinen van plantages van par-
ticulieren, voornamelijk van die der Joden, terwijl hij ten eigen
behoeve met Compagnie’s slaven en materialen drie huizen...”
|
|
8 |
 |
“...weerszijden „commissie’s van retorsie” uitgegeven,
de zoogenaamde kaperbrieven, om den vijand op zee zooveel
mogelijk nadeel te berokkenen. Op Curasao werden er door
particulieren verscheidene kaperschepen uitgerust, voorzien van
door den Prins en de Staten gegeven commissie’s ') en, ofschoon
vele er van „met bebloede koppen” terugkwamen, hadden
enkele toch een schitterend succes. Zoo werd door Jan Everitt,
kapitein van het schip „De Gouden Berg”, op de kust van
Venezuela het Spaansche schip „San Martin”, „vollaaden
met over de vier maal hondert duijsent pont cagao”, genomen
en op Curasao opgebracht; een ander Spaansch schip joeg hij
op de rotsen van de kust van het eiland en een zekere Pierre
Sirve van Curasao vermeesterde op de Venezolaansche kust
een terugkeerend Portugeesch slavenschip, waarin „omtrent
Ps. 50.000 gemunt en ongemunt goud” werden gevonden * 2).
Doch spoedig hierna gaven bewindhebberen, „beducht dat
door het vermeesteren van Spaansche schepen de negotie met
de Spanjaarden...”
|
|
9 |
 |
“...binnenstroomde. Menigvuldiger komen in dit tijdperk dan ook
klachten voor van Fransche en Spaansche zijde over het nemen
van schepen door kaapvaarders van Curasao dan klachten van
de Compagnie over Spaansche en Fransche kaperijen, en dat
dan ook de Curagaosche commissievaarders zeer stout optraden
blykt wel hieruit, dat zij tegen Engelsche oorlogsschepen den
strijd durfden aanbinden 2 *). Bovendien leidde de oorlog tusschen
Spanje en Engeland er toe, dat de Spaansche autoriteiten op
de Kust en op San Domingo den handel met de Hollanders,
naar Curasao naar St. Eustatius
i) In 1747 vertrokken uit Holland 24 schepen en 11 schepen.
„ 1757 „ . » 17 » » I4 * * * »
„ 1767 „ * * 8 * * » 14
„ 1777 „ »•> 9» *39,,
(Brieven en Papieren van Curasao en van St. Eustatus en Saba).
«) in 1782 o.a. namen Justus Boot, voerende het Statenschip de Bever-
wijk, Frans Sejourne en Erasmus Treman, elk commanderende een
Curagaoschen commissievaarder, het Engelsche fregat „Surprise”, kapitein
Gidion Duncan, bewapend...”
|
|
10 |
 |
“...„de wapens der bewindhebberen voor de puije te stellen”, doch
toen dit door de X werd afgeslagen’), legde de predikant Muller
zelf den eersten steen van het gebouw dat nu vlug werd afge-
werkt en, te oordeelen naar de beschrijving er van gegeven door
J. H. Hering4), zeer geriefelijk en sierlijk werd ingericht (100).
Belastingen. Aan de op blz. 104 vermelde belastingen
werden in den loop der 18e eeuw nog toegevoegd de 50®
penning, geheven van de overdracht van onroerende goederen
die in de „Amigoe di Curasao” zoo vaak zeer verdienstelijke opstellen
ten beste gaf, getuigende van een nauwgezette studie der op Curasao
berustende archieven.
b Brief der Kamer van Amsterdam, dd. 15 Juli 1755.
*) Hij was Luthersch predikant te Leeuwarden en de zoon van
Christoffel Anton Muller, eveneens Luthersch predikant ter zelfder
plaatse. (Protocol 1761, IH, no. 29).
J) Brief der X, dd. 25 Sept. 1762.
4) Beschrijving van het eiland Curasao. Joannes van Seim, A’dam 1779....”
|
|
11 |
 |
“...daer barcken & schaloupen
connen incomen. Aan den binnenkant vanden berch is een
lack van sout water, ende daerbeneven een goet spruytken
van vers water, alwaer meenigte van vee komt drincken.
H. Puerto St. Jan : een clejjn sant baijke; aende west cant
vant eijlant het vleckjen St. Juan. Aleer d’inwoonders op
St. Anna vervoert wierden, placht sicht daervan te dienen,
haere huyden ende t’ geene meer overich hadden, aldaer affschee-
pende. Het en heeft inde drooge tijt geen water.
I. Puerto St. Krus, de noorthaven, alwaer dicwil scheepen
pleegen te comen, ende het seer bequaem leggen is. Hier en
is geen water, maer heeft een schoone tuijn ende eenige meys.
Bannanes plachten hier in overvloet te syn, maer door een
onversien ongeluck syn altsamen wech geraeckt, soo datter
nu gants geen en syn.
K. De vlec aen Assention, bij onsverbrant. Alhier stonden
eenige velden met meys, die geconsumeert is, & staen eenige
boomen met orangien appelen, limoenen & andere appelen. Hier
is machtig veel vee,...”
|
|
12 |
 |
“...72
Jamaica aan Lord Arlington .........„ Wh on the King was
restored the Spaniards thought the manners of the English
nation changed too, and adventured two or three vessels to
Jamaica for blacks, but the surprises and irruptions by G. Mings,
for which the Governor of San Domingo has upbraided the
Commissioners, made the Spaniards redouble their malice, and
nothing but an order from Spain can gain us admittance or
trade, especially while they are so plentifully and cheaply
supplied with negroes by the Genoese, who have contracted
to supply them with 24,500 negroes in seven years, which
the Spaniards have contracted to receive from the Dutch at
Curacao, on which cursed little barren island they have now
1,500 or 2,000.”
In de archieven der Compagnie vindt men herhaaldelijk
gewag gemaakt van dit contract, waarop ik zal terugkomen
by het behandelen van eenige bijzonderheden omtrent den
slavenhandel.
49. Resolutiën der Kamer Zeeland, 1663—1666.
Verg. van 28 April 1664. „Het arrivement vande...”
|
|