1 |
 |
“...die
zich gemakkelijk een weg te banen, ja zelfs door leer.
Op jacht in de moerassen, waar de muskieten het talrijkst
zijn, droeg ik gewoonlijk een paar flinke dikke hondsleeren hand-
schoenen, die ik toevallig uit Europa had meegebracht, en tel-
kens leverde een onaangename gewaarwording het bewijs dat een
muskieten-angel er weer in geslaagd was het leder te doorboren.
Ook papier is tegen die steken bestand en wil men rustig
zitten op een stoel met een zitting van gevlochten stroo, dan
doet men wèl daarop een blad flink papier uit te spreiden.
Overigens is, behalve mogelijk een gepantserd vaartuig, ge-
loof ik, weinig tegen dien angel bestand.
De neger, wiens zwarte huid een bijzondere aantrekkings-
kracht voor dit ondier heeft, (want deze kinderen van den vorst
der duisternis koesteren voor zwart een groote voorliefde en
waar maar een zwarte jas in een kamer hangt zal men die vol
muskieten vinden, al zijn er overigens geen in ’t vertrek te vinden)
is steeds met een takje gewapend, waarmede...”
|
|
2 |
 |
“...5°
danige omgeving zich dat epitheton waardig maakte. Maar wèl
zou men mogen verwachten dat hij althans eenigszins op de hoogte
van zijn vak — ik wil niet eens zeggen: was, maar— trachtte
te komen. Edoch dit is geenszins het geval en bij het ten toon
spreiden en bij het breed uithangen zijner onwetendheid klinkt
telkens het met niet te miskennen trots geuite «Ik ben planter
meneer!», als ware die hoedanigheid op zich zelf reeds een vrij-
brief voor alle mogelijke onkunde op het gebied van suiker en cacao.
Van het op behoorlijke loozing houden der niet even hoog
gelegen stukken weet men niets. Van bemesting zoo mogelijk
nog minder. Het snoeien van de cacao-boomen zou door een
tuinmans-jongen van gewonen aanleg over 't algemeen zeker
beter geschieden.
Men zal wel willen aannemen dat er op dezen treurigen regel
een enkele uitzondering bestaat en dat er plantage-directeurs
gevonden worden volkomen voor hun taak berekend, maar verre-
weg de meesten zijn dit ontegenzeggelijk niet.
Thans moet...”
|
|
3 |
 |
“...Paramaribo bezet lag
met schepen die met de opbrengst van woud en akker naar onze
groote koopsteden stevenden.
En voor den Nederlander paart zich aan dien weemoed
een gevoel van schaamte, wanneer hij de naburige koloniën
kent en gezien heeft hoe daar, in plaats van verval, welvaart,
en in stede van achteruitgang, groote vooruitgang te bespeuren
valt. Martinique, Guadeloupe, Trinidad en vooral De-
in er are zijn daar om te bewijzen dat eene West-Indische Kolonie
niet behoeft te kwijnen en dat, waar dit wèl het geval is, het
geen gebrek is aan zoodanige kolonie eigen.
Een ieder, die maar ooit iets over West-Indische toestanden
gehoord heeft, weet dat sedert de emancipatie der slaven die
koloniën een strijd hebben moeten leveren om het bestaan. Een
strijd, waaruit bovengenoemden zegevierend zijn te voorschijn
getreden, terwijl Suriname nog steeds ligt te zieltogen. Want
dat kwijnend, sukkelend bestaan, die teringachtige toestand, welke
slechts blijft voortduren en gerekt wordt door het Nederland-
sche...”
|
|
4 |
 |
“...niet hier een zonden-register der negers te openen,
al zou dit geen moeilijke taak zijn. Zoo als elk volk of ras is
ook de neger in de West geworden wat de omstandigheden hem
maakten en deze waren niet gunstig voor de ontwikkeling van
deugden bij den armen slaaf. En al hebben ook de moravische
broeders met edele zelfopoffering al het mogelijke gedaan tot
het ontwikkelen van zijn godsdienstig gevoel, die pogingen
hebben niet de uitkomst gehad die zij ongetwijfeld verdienden.
Wèl is de gemeente 23000 zielen sterk, wèl laten de meesten
hunne kinderen doopen en zijn er verscheiden die zelfs niet tegen
een kerkelijk ingezegend huwelijk opzien. Ook vindt men er
velen, wier grootste genot het is vrome liederen te zingen of
liever te galmen , maar van een godsdienst, die ook maar eenigen
invloed uitoefent op hun doen en laten, merkt men eigentlijk
niets, eenige gunstige uitzonderingen niet te na gesproken.
Dat gemis aan eigenschappen die een meer ontwikkeld volk
kenmerken, en zeer zeker ook hun...”
|
|
5 |
 |
“...in huis of
gaat in het hospitaal. Want de planter heeft wel het recht om
hem aan te klagen wegens werk-verzuim, maar doet dit alleen
wanneer dit è.1 te vaak voorkomt, want bij de straf die opgelegd
wordt, lijdt de planter meer dan de koelie. De koelie gaat een
dag of wat logeer en —kan men wel zeggen— bij den dis-
tricts-commissaris , waar hij gevoed wordt en in huis of in den tuin
met wat lichten arbeid wordt bezig gehouden. De planter echter
is zijn arbeider, die gedurende dien tijd mogelijk wèl had willen
werken, voorloopig kwijt. Daarenboven om het werk-verzuim
te bewijzen, moeten er andere koelies als getuigen verschij-
nen, die op den dag der terechtzitting natuurlijk ook weer niet
werken.
Zoodanige terechtzitting woonde ik eenmaal bij. Er wer-
den verscheidene werk-verzuimen geconstateerd en de directeur
had de satisfactie 9 werklieden die als getuigen opkwamen voor
één dag en 3, de gestraften, voor veertien dagen te moeten
missen.
Bij dié gelegenheid werd als getuige opgeroepen de...”
|
|