|
|
Your search within this document for 'labado,man' resulted in two matching pages.
|
1 |
|
“...kinderen voor goed behoort af te zien, en zich zelven
zal hebben te beschouwen hetzij als het roerend,
hetzij als het onroerend goed van zijnen heer
en meester, in wiens alvermogende hand hy tot aan
zijnen laatsten snik is en blijft eene verhandelbare
zaak. En zoo die man een Man, zoo hy een Neder-
lander is, hy zal u smadelijk afwijzen.
En op deze voorwaarde alleen zullen wy, zult gy
zelf hem achten.
Maar zoo gy, in het tegenovergestelde geval, u
met huivering van hem zoudt afwenden, als van
eenen mensch die het gevoel van zijnen rang als zoo-
danig, en daarmede het menschelijke, had uitgeschud:
hoe zeer moet gy dan beklagen dien rampzaligen
negerslaaf, die van zijne geboorte af aan zoo wei-
nig mensch geweest is, dat hy zich, zoo als gy my
wilt doen gelooven, ondanks de slaverny steeds ge-
lukkig gevoelen kan. Wat zeg ik: ondanks de
slaverny ? Alsof het geluk, dat deze mensch geniet,
metterdaad eene vrucht van den gezegenden arbeid,
metterdaad eene vrucht der afwezigheid van alle zor-...”
|
|
2 |
|
“...( 16 )
dagen eener onbezorgde kindscliheid; maar in het
volgende oogenblik gedenkt hy dat het de zorgen
des levens geweest zijn die hem mensch, die hem
man gemaakt hebben, die hem tot de bewustheid
gebracht, tot de inspanning genoopt hebben van
al zijne vermogens, en in hem opgewekt en onder-
houden die behoefte aan hooger hulp, welke de voor-
waarde is van het ontspringen eener nieuwe en volle
bron van zedelijke krachten. Afwezigheid van de
eerste en natuurlijke zorgen des levens vernedert
het leven tot een voortduren, maakt de ziel overtol-
lig , en, door haar te ontslaan van de heiligste ver-
plichtingen, stopt zy haar tevens de bron der rein-
ste genietingen. Indien het dan deze is, die den
ongelukkigen slaaf met zijn lot verzoent; indien het
stelsel van Westindische slaverny zijne voornaamste
aanbeveling aan deze voortreffelijkheid ontleenen
moet: verneem dan dat de gedachte aan het drukkend-
ste jok , aan de onmededoogendste zweep, op het hart
van den Menschenvriend naauwelijks een...”
|
|
|