Your search within this document for 'na,man' resulted in twelve matching pages.
1

“...diens vallche tong de waarheid juist gezeid, Die Neêrlands volk betigt van ongevoeligheid ; Dan hadt zijn bittre pen met alle recht gefchreven, Dat Neêrland geest,noch vuur,noch hartstocht waar’ gegee- Dan was ’t, dat Engelberts, met eene mannenhand, (ven ; Te onrecht verdedigd hadt den roem van ’t vaderland; Een’ roem zoo oud, zoo groot, zoo edel ,zoo verheven!.. Het Franfche volk wordt meer tot vlugheid aangedreven; ’t Vergeet zijn rampen ligt; ’k ben hierin niet verblind. Maar denk niet dat een man, die ’t vaderland bemint, • Die nog’t oud Hollandsch hart voelt in den boezem kloppen, Met recht zijn ooren voor ’s volks jammren toe kan floppen, ’t Is waar, ’t is eenmaal zoo; wij wennen onzefmart; Maar de algemeene nood doorgrieft, verfcheurt mij’t hart- Dat hart, dat gloeit en brandt voor ’s vaderlands belangen, Ileeft, God zij dank! mijngaê, die liefdedrift ontfangen. Die zelfde liefdetrek die elk Bataver voedt, Offehoon een Britfche pen, beftuurd door trouchen moed, Ze...”
2

“...HELDENSPEL. f5 Hoe zag men groot en klein door hem barbaarsch verdruk- (kcti! Wat woeste plondergeest zette u, 6 Britten! aan, ' Om aan elks eigendom uw wrcede vuist te liaan!... Uw eigen nagedacht’ zal, fchaamrood, u vervloeken, Dat ge, als een roofgcfpan, zoo verre u dorst verkloeken. Hoe wierd der volken recht onzinnig hier verkracht, De menschlijkheid verguisd, elks bittre rouw veracht! Hoe zag ik zelfs een’ Jood, fchier naakt van hier verdreven ,• Na hij acht guinies, Hechts tot voedfel voor zijn leven, Van al zijn geld en goed bij zich verborgen hadt, Op nieuw, gelijk een’ dief, baldaadig aangevat! Men fneed zijn kleedrcn op, waar zag men ’tooitgebeuren ? Om ook deez’ laatften duit als van zijn ziel te fcheuren. Men fpaarde noch’tBataafsch’,noch’tGaIsch’,noch’t Britfche • volk, , , (dolk... ’t Amerikaansch,noch’tJoodsch’, voor ’s plondraars woesten FRANC ISCA. Ik ftem, geheel en al, in uw gegronde reden; Ik piin het Hollandsch volk; ik acht het om zijn zeden; En, fchoon mij ’t Franfche...”
3

“...op ’t heerlijkst kan verfterken, Zal dubblen mannenmoed in onzen geest bewerken; Terwijl ’t ons noopt,en dringt, en drijft,den Brit ter fchand’, Dit oord ontzet te zien voor 't lieve vaderland. Tweehonderd braaven zijn reeds heimelijk gewapend , En vaatdig, binnen ’t uur, de woeste Britten, flaapend, In hunn’ zorgloozen Haat, te vallen op het lijf. Dat des uw kloek beleid onze eèdle poogirig ftijv’. Wij durven aan uw zorg en toeverzigt betrouwen Al onze kinderen, benevens.onze vrouwen; En ’t is, na rijp beraad , bij ons dus overlegd, Dat haar ons eerlijk doel dit uur eerst wordt gezegd. Elk zal zijn huisgezin in ftilte herwaarts leiden: Men wacht van uW beleid dat gij haar zult verbeiden; Dat gij haar onderling, ?oo lang het ftrijden duurt, Door uwe wijze reên, hemoedigt en befluurt. FRANC CA* Dees luisterwekkende eer ,waar.meê ’k mij zie befehenken^ Doet me aan ’t gevaar, waaraan ge u bloot geeft, naauwlijks denken. Ja, ’k heb niet min dan gij een glorilievend hart !.. E RNESTUS. Mijn waarde...”
4

“...HELDENSPEL. 31 Wat glansrijkvolle nacht! hoe voel ik mij verheugd! E R N E S T U S. Bepaal uw blijde taal, mijn gade! en wil mij hooren. Het uur van ons ontzet is mooglijk haast geboren. Doch vlei u niet te veel; ligt is ook ’t uur nabij Waarin ons onheil klimt, door Englands heerfchappïj. Na wij gezamentlijk, omtrent drie honderd fchreden, Zoo ftil ’t ons mooglijk was, reeds waaren voortgetreden, Terwijl elks harte blaakte in fleren heldenmoed, Heeft ons op weg een flaaf van Frederik begroet. Martellus, op wiens woord men veilig mag vertrouwen , Op wiens beproefde deugd heer Fredrikfteeds dorst bou- wen , Berichtte ons, hoe deez’ nacht, aan’seilandsachterkant, Met ongemeene ftilte, een krijgsmagt was geland. Hij, ijllings aangefpoord zijn’ heer dees maar’te brengen, Ontmoette oils juist op weg. De tijd kan niet gehengen Dat ik aan u ontvouw de redewisfeling. Vol fchrik, vol vreps en hoop, die beurtlings ons beving, Beflooten wij nu eens ons oogmerk door te zetten ; Dan fcheen voorzigtigheid...”
5

“... wordende door éenige burgers ingeleid, die hem, met een teken, tot Ernestus wij- zen, en daarna vertrekken. LOUIS. ^lijnheer i dit eiland is door onzen kommandant Hernomen van den Brit, en in der Frtfnfchen hand. Ge ontzet op dit bericht ? doch wil uw vrees bepaalen. Men zal ten minften u niet op zijn Britsch onthaalen: Want, fchoon mijn last als nog niet verdergaat, mijnheer, Weet dat het Franfche volk naijvrig is op de eer. Gij hebt van onze komst in ’t minst geen leed te vreezen. De waare man van eer kan nimmer dwingland weezen! Daarbij mijn koning is de vriend van Nederland, De geesfel van den Brit, en hier uw fterke hand. ERNESTUS. Wij achten ons vereerd, mijnheer! uhier teaanfchouwen, En durven veilig op der Franfchen vriendfchap bouwen. Zij zijn ons inderdaad van harten wellekoom’. Uw komst verbaast ons wel,maar wekt in ons geen’fehroom. ’k Durf aan der Franfchen trouw gerust mijn zegel hangen. J Ja»...”
6

“...geen gevecht, noch ’t buldren der kanonnen, En,ziet!Euftatius is op den Brit herwonnen!.. Niet dat ik twijflen zou : het is mij thans bewust Dat ’s Hemels wijs beduur u voerde naar dees kust. Mijn hart gebied mij dus met eerbied u te aanfchouwen. LOUIS. £ Braave Batavier! ik kan u zulks ontvouwen, En ben, wat eer voor mij! niet buiten ftaat gefield, Dat u dit groot geval door mij ’t eerst word’ gemeld: De Marquis de Bouillé, het hoofd van vier fregatten, Die naauw’ aan oorlogsmagt één duizend man bevatten, Bereikte gistren fpade, omtrent te middernacht, De gindfche zijde van dit eiland onverwacht. De plaats, waar hij begon met zijne magt te landen,' Was hoogst gevaarelijk, van wegen klippen, zanden, %■ En fteile rotzen, en den ongebaanden vaart. Men zette voet aan wal, en klouterde, ongefchaard, De fcherpe rotzen op, door ijver aangedreven, Om op het onverwachst’ den Brit bezoek te geeven. Het hoofd der vloot was zelf, bezield door fleren moed, De...”
7

“...ineen’ held. Zeshonderd waaren reeds naarwensch aan wal gekoomen, Eer’tnadrend morgenlicht de ontdekking kon doen fchroo- Elk voelde zijne hoop door zucht tot eer geflreeld. ” Nu wierd de gantfche magt in twaalven afgedeeld, man, gekleed, door haar vermogen, In ’t Britfche krijgsgewaad, trok ik in ftilte voort, En naderde aan het dorp gerust en ongeftoord. ’t Gelukte zelfs aan ons voorbij de plaats te trekken, DaarEnglands oorlogsmagt mijn’aandacht fcheen tewekken. * De...”
8

“...Men zag ons zekerlijk voor eigen troepen aan, Want aan ons krijgsgewaad was ’t anders niet te raên; Te meer, dewijl ik hen naar krijgsmans wijz’ vereerde, Hen in hun taal begroette en dus ook kommandeerde. Van andre vijftig man, ons volgende op den voet, Vondt zich de dappre Brit op harder toon’ begroet; Zij vuurden op den hoop en fchooten drie ter neder. Wij liepen t’laam naar ’t fort, alwaar men ons zoo teder Als heufehelijk ontfing, gelijk ’t aan vrienden past... . Maar hoe vondt zich de Brit op ’t fchrikkelijkst verrast! Want naauwlijks hadt men ons als vrienden ingelaaten, Of’t was „Geeft uw geweer! hier kan geen veinzen baateti I „ Geeft u gevangen, of niet één ontkoomt de magt ,, Der Franfchen, in wier hand ge u heden ziet gebragt P’ In ’t kort, in één kwartier, na d’arbeid was begonneni Was...”
9

“...46 DE MARQUIS DE BOÜILLÉ, Was bij de agthonderd man, en fort, en all’ gewonnen} En ’t geen dit vreemd geval, zoo roemrijk, nog vergroot, Zelfs niet één Franschman is, bij al ’t gevaar, gedood- ERNESTUS. Mijnheer! wij allen liaan verrukt eri opgetogen. KAREL. Wij eeren uwe deugd en dapper krijgsvermogen- FRED ERIK, Wij zien in dit bedrijf des Hemels fterke hand. LOUIS. Nu heb ik verder last van onzen kommandant (gen, Te melden, dat ge op *t hoogst den vlootvoogd zult vemoe- U met de burgerij dit uur aan ’t fort te voegen. Zijn exellentie wenscht met u in ’t openbaar Te fpreeken, voor het oog der gantfche burgerfchaar’. ERNESTUS. Wij zullen naar waardij den braaven beid begroeten, En twijflen niet in hem een’ waaren vriend te ontmoeten. TWAALFDE T O O N E E L. ERNESTUS, KAREL, FREDERIK, FLORIS. KAREL. Ziïe daar een zaak zoo vreemd als immer is gefchied. Dan wie van ons ziet hier ’t beftuur des Hemels niet ?...”
10

“...zijn barbaarsch geweld. Gij' zult niet anderwerf hem tot een’ buit verdrekken, Dewijl ik met mijn magt van u niet af zal trekken Yoor ik Eudatius verderkt en veilig acht. Elk melde op morgen ons zijn welgegronde klagt’: Vertoonc ons al de fchaê door Englands roof geleden, En wachtc een’ blijden troost na al zijn tegenheden. F.RNRSTUS. Wat eer,wat roem, wat dank, verdient uw grootsch bedaan! Ziedaar den waaren held, omringd van gloriedaên!... Hoe daa ik om uw deugd en edel krijgsvermogen, 6 Eer der Franfche vlag, verrukt en opgetogen!... Wat, wat vervoert mij meest ? uw fchrander krijgsbeleid, Of uw verheven deugd, of, edelmoedigheid ?... 6 Hemel! al het leed, Eudatius befchoren, Verdwijnt, na ik de taal des eedlen heids mogt hooren! D 2 ö Stem...”
11

“...’t roemrijk Nederland ! Beloon, bekroon haar vlijt, haar zorg , haar edel poogen, Met zegen van uw hand, met zegen uit den hoogen! Wijs haar den besten weg, het veiligst middel aan, Om de eer des vaderlands, zoo heilig, voor te ftaan ! En kan, noch kracht van trouw, noch deugd den twist be- decht en , Moet heel het Nederland, als hier, voor vrijheid vechten, Moet het ?... welaan, dan zij, in ’t eerlijk oorlogsveld, ' Elk, als op Doggerbank, een Batavier, een held!... DE MARQUIS. 6 Edeldenkend man! gij kunt verzekerd weezen, Dat niemant, voor het minst’, den Brit hier heeft te vreezen. Mijn vrienden! ’t is mijn pligt dat ik u thans verlaat; ’t Is...”
12

“...55 HELDENSPEL. ’t Is noodig dat mijn oog hier alles gadeflaat. (Tegen Francisca.') Gij kunt deez’ avond mij bij u als gast verwachten. EilNESTDS. Ik volg uw voorbeeld na, en zal mijn’ pligt betrachten. (De Marquis vertrekt, en vervolgens, de fcheeps-offi- cieren en foldaaten vertrekkende, zegt) E RNESTUS. óNeêrland! dat eerlang uw leed, uw ramp, uw druk, Door’s Hemels magt, verkeere in voorfpoeden geluk! Einde van het derde en laatjle bedrijf....”