1 |
 |
“...73
zeer uitgestrekte bosschen, de bijna stamlooze nip ah, de dwergpalm, waarvan
men de groote bladen voor dakbedekking gebruikt.
In de branding van den Oceaan, zooals aan de zuidkust van Java, kan geen
bakoe groeien. De vlakte-kusten zijn daar met een lagen zandrug omzoomd,
soms tot 10 of 12 M. hoog, zoodat men van een du in rij kan spreken.
Achter die zandstrook licht veelal een lagune — waarin wèl rhizophoren
groeien —; of er lag er vroeger een, die dichtgeslibd is. In de vlakte van
Bagelen (Zuid-Kedoe) in Midden-Java lag in ’t begin der 19e eeuw een groot
strandmeer, dat nog tot 1840 door visschers bevaren werd. Het slibde snel
dicht, zoodat ten slotte nog slechts een moeras over was, dat door kunst-
werken is drooggelegd. Snelle aangroei heeft ook plaats bij de delta’s der
rivieren; bij de hoofdmon-
den der Tji Taroem schoof
de kust in ongeveer 25 jaar
(tot 1906) 1000—1500 M.
vooruit.
De bergkusten staan
óf steil in zee, óf ze hebben
een smal, laag voorland. In
het eerste geval worden...”
|
|