1 |
![](https://dcdp.uoc.cw/content/AA/00/00/05/33/00001/NL-0200050000_UBL10_00752_0038thm.jpg) |
“...38
YIERBE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER MELOCACTI.
26 cM. crasso, et ultra), novellis cepkalaploris coronato; spinis in
novellis brevwrbus, ceterum iis in caule primario conformibus.
Hab. eodem loco.
De voorwerpen van St. Martin (zie PI. II fig. 2,. 4, 5, 6),
waarvan ik een aantal zeer jonge, nog plat koekvormige en on-
vruchtbare, en eenige volwassene vruchtbare, n- en meer hoofdige,
ontving, zijn van tweerlei aard, ofschoon in hoofdzaak onderling
overeenstemmend.
Zij hebben, evenals die van St. Eustatius, een zwaren stengel,
ongeveer even hoog als dik, maar minder en doorgaans breeder
ribben, slanker en langer dorens en ijler uitziende dorengroepen,
niet slechts doordien de dorens als regel in minder aantal aanwe-
zig zijn, maar ook doordien de randdorens wijder, soms bijna
vlak uitstaan. Een in t oog loopend onderscheid is ook, dat de
dorengroepen bij die van St. Eustatius in de secundaire koppen
kort en betrekkelijk dik, schuins opstaande gebundeld zijn, terwijl
zij zich bij die van St...”
|
|
2 |
![](https://dcdp.uoc.cw/content/AA/00/00/05/33/00001/NL-0200050000_UBL10_00752_0042thm.jpg) |
“...Cacteen-verzameling had, beschreef in zijne
Enumeratio diagnostica Cacteareum ook nieuwe Melocacti, lemaire
te Parijs beschreef (niet altijd volledig) de voorwerpen, die de
Fransche edelman de monville in zijne verzameling kweekte; gar-
dener verzamelde den M. depressus, dien hooker beschreef, in Bra-
zili; wendland, directeur van den koninklijken tuin bij Hannover,
ontving en beschreef den M. griseus en caesius van Laguayra, miquel,
toen te Rotterdam, beschreef voorwerpen van Curasao en St. Tho-
mas, terwijl hij eene monographic van het geheele geslacht samen-
stelde. Daarna trad een betrekkelijke rusttijd in, totdat ik zelf ge-
legenheid had, een aantal vormen op de Nederlandsche West-Indische
eilanden, deels zelf te verzamelen, deels door aldaar aangeknoopte
betrekkingen toegezonden te verkrijgen.
Door al deze onderzoekingen is thans verreweg het overwicht ge-
komen aan de zijde van die soorten, welke niet tot den stam der
M. communes behooren.
Evenzeer als uit het hier gegeven overzicht...”
|
|