1 |
 |
“...,________________________________________________________________________________________________________________________________________
*
3
Wijzigingen en aanvullingen noodig geworden ten gevolge van
NA HET AFDRUKKEN TOT STAND GEKOMEN WETTEN, A LGEMEENE
Maatregelen van. Bestuur enz. tot 1 Januari 1914.
Alphabet iso h Register
BETREFFENDE ONDERWERPEN, PERSONEN EN BRONNEN.
Register, grondwetsartikelen.
Af.'
H...”
|
|
2 |
 |
“...vullen met hetgeen door nieuwe regeling
werd geischt, maar ook met onderwerpen, welke in de vorige
edities niet waren behandeld, alsmede met wijzigingen welke van
eene andere opvatting dan die van den heer Lenting getuigden.
Hetzelfde is door den heer Romejn gedaan, doch in veel ruimeren
zin dan in 1883 geacht kon worden op den weg van den onderge-
teekende te liggen. Daarvan is de grondwetsherziening van 1887
wel eene voorname, doch niet de eenige oorzaak; want ten eerste
zyn er nu zeventien jaren na den laatsten druk verloopen, maar
tevens heeft de heer Romeijn zich tot taak gesteld, deze uitgave
zooveel mogelijk aan de eischen van het jaar 1901 te doen beant-
woorden.
Moge deze zevende uitgave van Lentings Schets inderdaad blijken
te voldoen aan hetgeen de aanvang der twintigste eeuw recht heeft
van haar te vorderen!
Delft, 2 Januari 1901.
B. H. PEKELHARING....”
|
|
3 |
 |
“...SI December 1903), terwijl tevens
van de gelegenheid gebruik wordt gemaakt eenige drukfouten, voor-
zoover deze althans zinstorend werken, te verbeteren. In de by het
werk gevoegde registers is hiermede ook rekening gehouden.
H. J. ROMEIJN.
s-Gravenhage, December 1903.
Aan de uitnoodiging der uitgevers om een nieuwe, zevende
uitgave van Lentings Schets te bezorgen wordt door mij gaarne
gevolg gegeven. Zij bewijst, dat het werk tot een nieuw leven is
gekomen.
Tengevolge van het lange tijdsverloop na den vijfden druk en de
tusschenliggende grondwetsherziening moest by de vorige uitgave
het werk voor een groot gedeelte vernieuwd worden, bij de nieuwe
uitgave bestaat een dergelijke aanleiding tot afwijking niet. Toch
heb ik, my tegenover deze eenigszins vryer gevoelende, gemeend
hier en daar een andere wijze van bewerking te mogen volgen. In
het werk zelf zal men dientengevolge o.a. hier en daar opmerkingen
missen, welke door mij als van meer algemeenen aard naar de
Inleiding zijn vergebracht...”
|
|
4 |
 |
“...XI
beteekenis gekregen na de Fransche revolutie, in den tijd, die aan
verschillende Staten van het vasteland van Europa hun geschreven
grondwetten heeft gebracht.
Groot is de invloed daarby geweest van Montesquieu die in zijn
Esprit des Lois een beeld heeft gegeven van het Britsche Staats-
recht, zooals hij dat zag. Het ideaal van den Britschen Staat was
naar zijne meening de staatkundige vrijheid zy'ner onderdanen te
waarborgen door zich zelf eiken inbreuk daarop onmogelyk te maken.
Het middel daartoe gebezigd was de splitsing der Staatsmacht in
drie deelen en het evenwicht tusschen die deelen: de wetgevende
macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. Het
kwaad, dat, als de geheele staatsmacht in n lichaam ver-
eenigd is, dit zich niet zal gebonden achten door de wetten die het
zelf heeft gemaakt, wordt gekeerd door de splitsing. Dat by splitsing
der macht de deelen eikaars werk zullen eerbiedigen, wordt verzekerd
door zorg te dragen, dat deze elkaar over en weer in de hand...”
|
|
5 |
 |
“...XIII
Regering zijn; maar Regering en Vertegenwoordiging worden enkel
werktuigen in de handen des volks.
De constitutionele Monarchie kent nen absoluten wil niet; zij
bestaat in een verband van elkander wederkeerig beperkende organen,
aangelegd om met vrijheid zamen te werken tot eene wetgeving en
een bestuur, die aan de eischen van een juist, regtvaardig, nationaal
verstand beantwoorden.
Zooals wjj reeds met een enkel woord deden uitkomen, heeft
sedert het laatst der achttiende eeuw in by na alle landen van
Europa de staatsvorm ingrijpende veranderingen ondergaan.
De Fransche revolutie had de gevaren leeren inzien van den
-absoluten regeeriDgsvorm, hetzij dan dat het hoogste gezag in
handen is van n persoon of van eene volksvergadering. De leer
van Montesquieu, die aanvankeiyk door Rousseaus Contrat social
was verdrongen, trad weer op den voorgrond en het beeld van
Engeland, dat in den tijd van algemeene beroering zijne rust had
weten te bewaren, wekte meer en meer tot navolging 1).
Oo...”
|
|
6 |
 |
“...onjuist dit zoo op te
vatten, dat alle persoonlijke invloed van den drager van het hoogste
gezag in staatszaken als inconstitutioneel is af te keuren en dat
diens grondwettige taak is beperkt tot het blindelings onderteekenen
van alles, wat hem door zjjne ministers wordt voorgelegd 1).
Met niet minder recht evenwel, aldus dezelfde schrijver op een
andere plaats 2), als zelfverloochening gevraagd wordt van den
1) Mb. J. W. van Weldeben, baron Rengebs, De parlementaire Geschie-
denis van Nederland na 1848, IIde druk, Hoofdstuk XXVII, Werking van
het constitutioneele stelsel onder de Regeering van Willem III, bladz. 426v.
Zie voor de beteekenis van het constitutioneele Koningschap en het
parlementaire stelsel ook: Staatkundige opstellen door Mb. W. H. de
Beaufobt.
2) Bladz. 435....”
|
|
7 |
 |
“...in het Staatsbestuur en stremming van den wetgevenden
arbeid te weeg moet brengen.
In den loop van onzen arbeid zullen wij gelegenheid hebben de
Nederlandsche constitutie aan de hier geschetste beginselen der con-
stitutioneele monarchie te toetsen.
Alvorens wij ons echter tot den inhoud der Grondwet zelve
wenden, achten wij het voor een juist begrip daarvan noodig in
het kort de geschiedenis van hare wording na te gaan.
II. Het gebied van het tegenwoordige Koninkrijk der Nederlanden,
dat in de zevende eeuw onder de heerschappij van de Frankische
koningen gekomen was, behoorde, na het uiteenspatten van het
Carolingische rijk voor het grootste gedeelte tot het Duitsch-Room-
ache rijk. Reeds in de twaalfde eeuw waren de landsheeren van de
verschillende rijken feitelijk onafhankelijk van den Keizer. Aan de
Bourgondische hertogen uit het huis Valois gelukte het langzamer-
hand deze landen, evenals die welke de provincin van het
Koninkrijk Belgi en die welke het Noordelijk deel van Frankrijk...”
|
|
8 |
 |
“...XXVII
een middel dat noch het Bewind, noch Schimmelpenninck aan-
durfde of een bestuursvereenvoudiging met schepping van een
normaal belastingstelsel, dat de landprovincin in gelijke zwaarte
zou belasten een stelsel, dat alleen was in te voeren bij knotting
van den provincialen invloed, dus indien men terugkeerde tot
centralisatie.
Na de verkiezing van Napoleon tot Keizer van Frankrijk (18 Mei
1804) is het feitelijk met de onafhankelijkheid der Bataafsche
Republiek gedaan.
. Allerlei tegenspoeden in den zomer van dat zelfde jaar waren
oorzaak, dat Napoleon nog meer ingreep in het staatsbestier. Het
tractaat met het huis van Oranje in Augustus 1804, volgens hetwelk
aan den gewezen stadhouder vijf millioen gulden uitgekeerd zou
worden, werd op bevel van Napoleon door het Wetgevend
Lichaam niet geratificeerd. Ten slotte ontbood Napoleon Schimmel-
penninck: en droeg hem de regeering over de Bataafsche Republiek
op, met last tot samenstelling eener constitutie.
De Staatsregeling van 1805 werd...”
|
|
9 |
 |
“... in te stellen qui assurerait pour
toujours 1indpendance et la prosprit l).
1 Maart daaropvolgende vernam de Nederlandsche gezant
van Talleyrand', dat de Keizer aan de Bataafsche natie een
wezenlijken dienst meende te bewijzen door zijn broeder, Prins
Lodewijk Napoleon, aan het hoofd der regeering van Holland te
plaatsen.
Dit voorstel werd den 10den April gebracht voor een Groot
Besogne," samengesteld uit de Secretarissen van Staat, de leden
van den Staatsraad en die van het Wetgevend Lichaam. Na lang-
durige discussin besloot men een gezantschap naar Parijs te zenden,
dat de Keizer evenwel weigerde te ontvangen, als eisch stellende,
dat het Groot Besogne dadelijk om Prins Lodewijk Napoleon als
vorst zou vragen.
Het handelde in dezen geest en 28 Mei werden een tractaat, den
24ten Mei gesloten 2 3), en een ontwerp van constitutie in het Groot
Besogne ter tafel gebracht en geratificeerd.
De Raadpensionaris weigerde het door de commissie te Parijs
reeds voorloopig geteekende Staatsverdrag...”
|
|
10 |
 |
“...werden opgeheven.
Lodewijk, die van het militair bestuur zoo goed als ontzet was
Oodinot had zijn hoofdkwartier te Utrecht opgeslagen en trad
zelfstandig op en nog slechts administratieve macht bezat, besloot
den lsten Juli afstand te doen ten behoeve van zijn oudsten zoon
en, bij ontstentenis van dezen, van den jongsten, onder regentschap
der Koningin, in afwachting van wier komst het Regentschap zou
worden waargenomen door de ministers als Provisioneelen Raad
van Regentschap onder van der Heim. Na kennisgeving aan Keizer
en Koningin verliet Lodewijk Holland.
Reeds den 3den Juli trok Oudinot Amsterdam binnen en den
9den Juli 1810 vaardigde Napoleon het decreet van Rambouillet uit,
bevattende 13 artikelen waarvan het eerste luidde:
3...”
|
|
11 |
 |
“... terwijl tevens
last werd gegeven tot vorming van een Garde dhonneur *) waar-
door Napoleon zich den trouw der gezeten burgers hoopte te ver-
zekeren. Dit alles deed de ontevredenheid nog toenemen en toen in
1813 in den Volkerenslag bij Leipzig (1618 Oct.) het Fransche
leger den nederlaag leed, was voor ons land het uur der verlossing
geslagen.
Reeds dadelijk na het bekend worden van den terugtocht van
het Fransche leger in 1812 hadden er bijeenkomsten plaats gehad
in den Haag, waaraan mannen als Gijsbert Karel van Hogendorp 1 2),
VAN DER DuiJN VAN MAASDAM, VAN LIMBURG StIRUM, REPELAER,
de Jonge en Changuion deelnamen. Toen nu na den slag by
Leipzig de Fransche troepen Amsterdam ontruimden en de legers
der verbondenen onze grenzen naderden, was het oogenblik van
handelen gekomen. Men moest er voor zorgen, dat de legers der
verbondenen hier reeds een nationale regeering vonden, daar er
anders kans bestond, dat ons land als een overwonnen gebied zou
worden beschouwd. Daarom namen de Haagsche...”
|
|
12 |
 |
“...nieuwe
vergadering werd bijeengeroepen. In de daartoe strekkende procla-
matie werd gezwegen van de oud-regenten, zij bezwoer alle de
brave Nederlanders om zich te vereenigen tot bovengenoemd doel.
Den 21sten November aanvaardden van Hogendorp en van der Duijn
van Maasdam het algemeen bestuur des Lands tot de komst van
den Prins. 30 November 1813 landde Prins Willem te Scheveningen
en reeds den 2den December spoedde hij zich naar Amsterdam,
waar hem de Souvereiniteit werd opgedragen, die door hem na
eenige aarzeling werd aanvaard. Hij zelf toch had niet anders ge-
meend of hij zou weder erfstadhouder worden. Kempr wist hem
evenwel te overtuigen*, dat de Souvereiniteit het eenige middel was
om de krankheden van den Staat te genezen.
Den 2den December 1813 nam de Prins de opdracht van het
gezag aan met eene proclamatie waarin o. m. werd gezegd: Ik aan-
vaarde wat Nederland mij aanbiedt maar ik aanvaarde het ook
alleen onder waarborg eener wijze constitutie welke uwe vrijheid
tegen volgende mogelijke...”
|
|
13 |
 |
“...XXXIX
Terwijl de Staat van de Schets half eenheids- half bondsstaat was
getuige bijvoorbeeld de bepaling, dat de Vorst na de huldiging door
de Staten-Generaal, ook door de Provinciale Staten zou gehuldigd
worden, kwam feitelijk de Vorst al3 opvolger der Fransche heer-
schappij in een sterk gecentraliseerden Staat; de autonome onder-
deelen moesten opnieuw in t leven worden geroepen. Terwijl onder
het Fransche Bewind om provincialisme en decentralisatie tegen te
gaan, de oude provincies vervangen waren door departementen met
geheel andere grenzen, gaf de Staatsregeling van 1814 den provincies
wel hare oude grenzen terug, maar daarmede waren deze nog niet
weer opgewekt tot een gezond zelfbestuur.
De regelen der Grondwet waren voor zooverre den Vorst
betrof opvolging bij erfrecht volgens eerstgeboorte, toekenning
van het recht van vrede en oorlog, het opperbestuur over de geld-
middelen, beschikking over zee- en landmacht, in n woord, wat
men noemde de souvereine rechten, vroeger door de...”
|
|
14 |
 |
“...van Oranje als Souverein Vorst plaats had.
Slechts n jaar heeft deze Grondwet gegolden; de vereeniging
met Belgi in t volgend jaar maakte een nieuwe noodig.
Reeds vr Napoleons val in 1813 had het plan bestaan Nederland
en Belgi te vereenigen en bij den vrede van Parijs in 1814 was
een van de bepalingen, dat Hollands grondgebied vergroot zou
worden. Als gevolg daarvan kwam het Zuiden onder het voorloopig
bestuur van den Souvereinen Vorst, in afwachting van de besluiten
van het Weener Congres, maar na de landing van Napoleon in
Frankrijk (Maart 1815) meende Willem niet langer te moeten
wachten en nam hij den titel aan van Koning der Nederlanden en
Groothertog van Luxemburg 1 2). Het Congres keurde dit goed.
1) Onder de notabelen telde men niet alleen aanhangers van de Oranje-
partij maar o. a. ook leden van de commissie van defensie, die de Prinses
van Oranje in 1798 hadden aangehouden, onderscheidene leden van de
nationale vergadering. Bij publicatie van den Souvereinen Vorst van 2 Maart
1814...”
|
|
15 |
 |
“...gezamenlijke onderdanen.
Niemand zal ontkennen, dat deze gronden minstens genomen
zonderling waren te noemen, al mocht dan ook de conclusie juist
zijn en de hierboven onder 2 genoemde reden gerechtvaardigd
heeten door het feit, dat het Weener tractaat, waarbij de ver-
eeniging werd geregeld, gelijkheid van godsdienstige rechten voor-
schreef, terwijl de bedoelde tegenstanders de Rdomsch Katholieke
Kerk tt Staatskerk verheven wilden zien.
Men weet hoe na een vijftienjarige vereeniging de beide deelen van
Nederland weer gescheiden zijn. Ook na de vaststelling der Grond-
wet bleef het verzet tegen verschillende bepalingen, inzonderheid die
den godsdienst betreffende, levendig bij de geestelijkheid en bvj de
bevolking voor zooverre deze aan de geestelijkheid gehoorzaamde.
Van lieverlede sloten ontevreden liberalen zich bij dit verzet
aan. Ook in Noord-Nederland lieten zich, zij het wegens andere
redenen, stemmen hooren die op herziening aandrongen. Een tijdig
toegeven aan dezen eisch zou wellicht...”
|
|
16 |
 |
“...zouden hebben mede-
gewerkt, waardoor de Grondwet of de wetten mochten geschonden
of niet opgevolgd zijn.
Men stelde zich ten slotte evenwel met een half ei tevreden.
Met uitzondering van het voorstel betreffende de nationale militie
werden de voorgedragen wijzigingen aangenomen. Ook de dubbele
Kamer keurde, niettegenstaande de principieele bestrijding van
Thorbecke, die aantoonde, dat alleen eene algemeene herziening
eene regeling van eenigszins blijvenden aard kon tot stand brengen,
op n punt na de invoering van periodieke aftreding van de
.leden der Stedelijke Besturen de veranderingen goed, waarna
zij door de Eerste Kamer ten tweede male werden aangenomen.
Den 7den October van hetzelfde jaar toekende Koning Willem I
-een acte van afstand en gaf de kroon aan zijn opvolger over. Men
kan zeggen dat dit eene noodzakelijkheid was geworden. De Koning
was persoonlijk getroffen door de gebeurtenissen van 1839 en 1840.
Het optreden van Willem II als Koning heeft aanvankelijk...”
|
|
17 |
 |
“...van Rechteren, J. M. de Kempenaer, L. D.
Storm, B. Wiohers, S. baron van Heemstra en S. H. Anemaet,
den 9d#n Dec. 1844, een voorstel in te dienen tot eene volledige
herziening der Grondwet. Dat voorstel, bekend onder den naam
van het voorstel der negen-mannen, voldeed aan de rechtmatige
eischen. De ingenomenheid waarmede het door de burgerij werd
begroet, bleek terstond uit de menigte adressen, waarin by de
Kamer op de aanneming werd aangedrongen. Ten slotte werd de
natie wederom teleurgesteld, na langdurige beraadslagingen werd den
808ten Mei 1845 met 34 tegen 21 stemmen beslist, dat de Kamer geen
voorstel tot verandering der Grondwet zou doen *). Niettemin heeft
genoemd voorstel blij vende waarde', nu de beginselen waarvan het uit-
ging voor een groot gedeelte by de herziening van 1848 in de Grond-
wet zyn opgenomen. Deze herziening is door den arbeid der negen-
mannen op krachtige en doeltreffende wyze voorbereid geworden.
In den loop van 1847 en het begin van 1848 eindelijk werd eene...”
|
|
18 |
 |
“...ook de Eerste Kamer
met het gevoelen der Tweede Kamer.
Met de plechtige afkondiging op 2 November 1848 kreeg eindelijk
het werk der Grondwetsherziening zijn volledig beslag.
Belangrijke bepalingen waren tot stand gekomen, vooral de ver-
houding van Regeering en Staten-Generaal was nauwkeuriger af-
gebakend en de contrle van de laatste over de bestuurshandelingen
versterkt. Zooals de commissie van 17 Maart dit uitdrukte, was zij
na raadpleging van al hetgeen, vooral sedert 1840, over herziening
bjj de Tweede Kamer en in het publiek daarbuiten is gehandeld, en
na toetsing van de tegenwoordige behoefte en van de voorwaarden,
zonder welke geen Staat bij de hedendaagsche spanning en stoute
wending aller Staten de toekomst met eenig vertrouwen ingaat,
tot de overtuiging gekomen, dat de Grondwet voornamelijk in twee
opzichten herziening vorderde, nl. de betrekking des volks tot de
staatsinrichtingen, en ten andere de regeling der wetgevende en
4...”
|
|
19 |
 |
“...1848. Toen werd gebroken met het regeeringsstelsel van
Willem I, thans werd op de toen gelegde grondslagen voort-
gebouwd.
Vooral kenschetst zich de verandering hierdoor, dat meer aan
den gewonen wetgever is overgelaten. Daar de laatste herziening
zonder overhaasting tot stand is gekomen, heeft men er naar ge-
streefd kleine gebreken in de redactie zooveel mogelijk te verbeteren
en te vermijden.
III. Nederland is, zooals uit het voorafgaande kan blijken, eene
constitutioneele monarchie, die zich na de Grondwetsherziening
van 1848 in democratischen zin heeft kunnen ontwikkelen.
Tengevolge van de invoering van de rechtstreeksche verkiezingen
voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal en van de onschend-
baarheid des Konings en de ministerieele verantwoordelijkheid, in
verband met het recht der Kroon om de Staten-Generaal te ont-
binden, en ten gevolge van de uitbreiding van de rechten dier Staten-
Generaal, heeft zich hier te lande ontwikkeld, hetgeen boven werd...”
|
|
20 |
 |
“...Kamer was opgesteld, is nooit tot uitvoering ge-
komen en in 1887 niet weder hernieuwd.
Artikel III is wederom gelijk aan het vierde der additioneele
artikelen van 1848, waarbyj met n pennestreek een einde gemaakt
werd aan zoodanige heerlijke rechten, die de bevoegdheid inhielden
tot het doen van voordrachten of benoemingen van personen tot
openbare betrekkingen, b.v. van schouten, burgemeesters, secreta-
rissen. Reeds de staatsregeling van 1798 had aan al die heerlijke
rechten een einde gemaakt. Na het herstel van Nederland in
1813 haastte de Regeering zich eene bepaling af te schaffen, welke
te zeer aan de omwenteling van 1795 herinnerde, en een middel-
weg te kiezen tusschen een algeheelen terugkeer en de hand-
having van een toestand, die eigenlijk in overeenstemming was
met de nieuwe opvatting van het staatsgezag. In 1848 verliet men
dien weg, en verklaarde de heerlijke rechten opgeheven. De over-
heid werd met de bevoegdheid bekleed tot het benoemen der
bovengenoemde ambtenaren. Deze...”
|
|