1 |
 |
“...vrijheid ter zake van de predi-
king van het Evangelie in Oost en West. Ten slotte oordeelde hij vrijheid van
onderwijs ook aldaar noodzakelijk, mèt krachtdadige ondersteuning van dat onder-
wijs van staatswege en uitsluiting van belemmerend toezicht.
Een en ander vond uitwerking in de nadien opgestelde partijprogramma’s. Ken-
merkend is sterke aansluiting bij de na 1916 gevolgde politiek der Regeering
inzake de ontvoogding van de Indiën. Anders dan bij Colijn, vond die politiek
dus in het algemeen wèl instemming bij de R.-K. Staatspartij.
Duidelijk en uitvoerig komt het algemeene standpunt van de partij tot uiting in
het Algemeen Staatkundig Program, vastgesteld in 1936. Men lette vooreerst op
artikel IX van het daarin opgenomen beginselprogram, welk artikel handelt over
„gescheiden liggende gebiedsdeelen”:
„Vereeniging van gescheiden liggende gebiedsdeelen in één staatsverband vindt
haar zedelijke rechtvaardiging in de mogelijkheid om, juist door dit staatsverband,
betere verzorging van het...”
|
|