Your search within this document for 'te' OR 'patras' resulted in 470 matching pages.

You can restrict your results by searching for te AND patras.
 
1

“...BokeUijh-l Oud drhoonèheHe J BenUM^ Woijnu.m "£luHVl VRK SCHOKLAND If'iiiiriilen ^AlniinU (hvthuisii ('astriem Heem-sherl. "■xer***. 1'n/e/i/tain. J'OJLLE V,,;-/.. / \r/uthel. Afinuii MARKEN -uanOiun Tabbere,)*, BóÓÏ'/iïfti/tc. < (fiUfff/tu- Santpoort LJi w LRLBM tikslo.’l é ttioildoiji o Dunjenfimt MSfEKDAM ■i*''""-" Muideu he:,'lam/>, Merdtw\Suiiiï-\o Xtnt.fpcrt NtinerdtU Vogelrns.mu, ’ilrl'i/oi t IWiilhi (liidbt*** Xuarden - Vijkerhv# "fil'm-i. t ladj/trrbtful 0' A'oordmi/k fier fee bui te *’Sf\ 1 intrhoten. nit')»',tid. Voontwi/ A binnen Hiloen, Nijkertf IfiSe/g MS ifèonr.rel \ii/iiihuixen 't/ft^oef/iA'oi e MniTi’i.ieni . U.mrtrn.at/dP Breni-elenl M’ae-n-na. innteoctd - Voort/mixen \ üulplwlii ,/fatt f Amend > Jtarneortd Tge/d ffdmt o-Offcr/o Srbrorniupen Kibrn/Jii Vcrhed? 'fn~tiendaaigl.n„miXe,l <• P R i L JA ./"S/'/"1'-™ \/M S (JKAVKN HA< rmEt’H \//en//elf. r-'- ;t; .l/aan\r,,Yjra %jonÜ\H)i,l i Bre Mouten ^*^4 /.irtulrn .Unit rik 0Koet mond Krhteltl^^^iOrhten J/ftittnen-...”
2

“...• B. SOCIALE VERZEKERING . I. ONGEVALLENWET 1901 • II. ZEEONGEVALLENWET. • • • III. INVALIDITEITSWET • 1 .. ' IV. OUDEBDOMSWET 1919 • 453 453 454 454 454 455 455 455 455 455 456 458 460 461 465 482 489 489 495 495 497 498 500 C. WERKLOOSHEIDSVERZEKERING, ARBEIDSBEMID- ' DELING EN HIERMEDE SAMENHANGENDE MAAT- REGELEN .......................• ' I. WERKLOOSHEIDSVERZEKERING • II. ABBEIDSBEMIDDELING III. VEHPLAATSING VAN ARBEIDSKRACHTEN iv. werkverschaffing; werkverruiming; regulari- SATIE VAN UIT* TE VOEREN WERKEN V. OPLEIDING VAN WERKLOOZE ARBEIDERS VOOR ANDERE BEROEPEN . • • VI. VOORLICHTING BIJ BEROEPSKEUZE . < • VII. WACHTGELDREGELINGEN . • • • 501 501 505 508 508 509 509 509...”
3

“...HET MIJNDISTRICT VAN Z. LIMBURG ..... 165 15. HOOGDRUK CENTRIFUGAALPOMP ONDERGRONDS . . '. .' . 171 16. ZOUTONTGINNING TE BOEKELO.......................................171 17. ALGEMEEN OVERZICHT BOVENGRONDSCHE SCHACHTINSTALLATIE STAATS- MIJN „EMMA”. , . . . .....................171 18. INTERIEUR ELECTRISCHE CENTRALE STAATSMIJN „EMMA” . ... 170 19. KAART DER LANDWEGEN IN NEDERLAND ...............................259 20. MOERDIJK . . .. . . . . I . . 273 21. ROTTERDAM-MAASBRUG . . . . . . . . . 273 22. AMSTERDAM-ERTSKADE . . ... . . . 273 23. ROTTERDAM-FEIJENOOBD . . . . . . . . 273 24. KAART DER NEDERLANDSCHE SPOORWEGEN ..... 273 25. WESTELIJK DEEL DER HAVENWERKEN VAN AMSTERDAM, IN VOGEL- VLUCHT GEZIEN VANUIT HET WESTEN . . ■ . . . 297 26. OOSTELIJK DEEL DER HAVENWERKEN VAN AMSTERDAM, IN VOGELVLUCHT GEZIEN VANUIT HET OOSTEN . . . . . . . ' . 297 27. GEDEELTE VAN HET IJ-DOK TE AMSTERDAM . . . . . 301 28. GRAANELEVATORS IN DE MAASHAVEN VAN ROTTERDAM . . . 301 29. KAART VAN „THE PORT OF AMSTERDAM”...”
4

“...INLEIDING. Het „Handboek voor de kennis van Nederland en Koloniën”, dat hiermede het licht ziet, bedoelt bij te dragen tot de systematische voorlichting van het buitenland, welke het Departement van Buitenlandsche Zaken in onzen tijd onontbeerlijk acht en welke zij goeddeels wenscht te doen geschieden door middel van betere outilleering van de diplomatieke en consulaire ambtenaren met overzichtelijke gegevens dan voorheen bestond. Genoemd Departement heef't gemeend, dat een samenvattend overzicht van de bronnen van ’s lands welvaart en van de organen van het maatschappelijk verkeer aan zulk eeü streven naar betere voorlichting zeer ten goede zou kunnen komen. • De Directie van Economische Zaken, aan welke de uitvoering van het plan werd opgedragen, heeft zich daarbij allerminst voorgesteld, een volledig en afgerond, in alle trekken uitgewerkt, beeld van de Nederlandsche samen- leving te geven; het uitgesproken economisch karakter van dit Handboek deed het zwaartepunt vallen op die onderwerpen...”
5

“...werden in de Middel- eeuwen reeds als „lage lande bi der See” aangeduid. Aan deze karakteri- seering is de naam van het land te danken, die als „Nederlanden” werd aanvaard (in Duitschland „Niederlande”, in Frankrijk „Pays Bas”, in Engeland „the Netherlands” of „Low Countries”). Daaronder verstond men in de Middeleeuwen geen vast afgebakend gebied, maar de algemeene aanduiding van een landstreek in ruimen zin. Dit terrein was reeds in de oudheid door verschil in natuurlijke gesteldheid en door verscheidenheid van bewoners en bestuur verdeeld in een groot aantal land- schappen of gouwen, die later als heerlijkheden, graafschappen, hertogdom- men, bisdommen, enz. in de geschiedenis voorkomen. Daarom sprak men van de „Nederlanden”. Onder Karel V werden de meeste dier gewesten door den gemeenschappelijken heer nader tot elkander gebracht, zonder nog een staats- eenheid uit te maken. Eerst door den strijd tegen Spanje en de Unie van Utrechtvan 1579werdenvan die vrij wel onafhankelijke deelen de acht...”
6

“...loopt wordt hier de vaargeul als grens gerekend. Aan de zee- zijde wordt langs de vaste kust en langs den buitenkant der eilanden de laag, waterlijn- van den zeespiegel als staatkundige grens aangenomen, terwijl daarbuiten de z.g. territoriale zee ligt, een zone langs de laagwaterlijn van een breedte van drie zeemijlen. De Zuiderzee, de Wadden, de breede monden der Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche wateren, de zeegaten tusschen de eilanden ten noorden van het land zijn als Nederlandsche binnenwateren te beschouwen. De oppervlakte van Nederland tot de laagwaterlijn gerekend, bedraagt, vol- gens planimetrische opmeting bij de volkstelling van 1.91Ó, een oppervlakte van 40.828 K.M2. Hierin is begrepen de oppervlakte van de Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche getijden-wateren, van de Zuiderzee en de Wadden en van den Dollart en de Eems (zoover deze twee laatste tot Nederland behooren). De eerstgenoemde wateren zijn binnenwateren, welke binnen het Neder- landsch staatsgebied liggen; de laatste langs de grens...”
7

“...toestanden in het milieu en de conjunctuur van het buitenland. In het algemeen kan men wel zeggen, dat de geographische ligging van Nederland ten opzichte van wereldzeeën en bevaarbare rivieren steeds groote economische voordeelen heeft geboden aan ons land, welke nog bestaan. In den tijd der middeleeuwen was de ligging van Nederland bijzonder gun- stig voor de ontwikkeling van het handelsverkeer. De ligging aan de Noord- zee, een randzee, met een overland in de eilanden Groot-Britannië en Ierland, en te midden van een landstreek, waar verscheiden rivieren uit het hart van Europa in zee monden, maakte Nederland tot een land voor visscherij en...”
8

“...met vele plassen en meren, met lagunen, rivier- en zeearmen nabij de kust, waren aangewezen tot de ontwikkeling der visscherij, eerst in het binnenland, weldra ook op de grootere riviermonden en de inhammen der zee, en eindelijk op de zee zelve. Met de visscherij ontwik- kelden zich de vrachtvaart en de handel. Het verkeer was in de eerste middeleeuwen nog meest kustvaart en binnenvaart. Langs de kust waren van Nederland uit de riviermonden van de Eems, de Weser en de Elbe naar het noorden goed te bereiken, van de Schelde en het Zwin kon men naar de Seine enz. in het zuiden, en naar de steden aan de oostkust van Zuid-Engeland op verderen afstand varen, en eindelijk, dwars over de Noordzee naar Noord-Enge- land en Schotland. Langs de kust kwamen de Noormannen naar het zuiden; zij voeren langs de Nederlandsche binnenwateren tot diep in deze gewesten. De binnenwateren der Nederlanden vormden in de middeleeuwen belang- rijke doorgangswegen voor het internationaal verkeer. De schepen der Hanzesteden...”
9

“...-geographische ligging van Nederland nog gunstig; zij werd zeer verbeterd, toen het achterland aan den Rijn na 1870 door zijn industrie tot grooter bloei kwam. De hoofdhavens van Nederland: Amsterdam en Rotterdam, werden nieuw ingericht, om daar- van partij te trekken. België en Groot-Britannië ontwikkelden zich verder op economisch gebied, vooral wat betreft de industrie, en te midden van deze industrie-landen had Nederland een gunstige geographische positie als han- delstand, terwijl ook de nijverheid en de landbouw den gunstigen invloed van het algemeen zich uitbreidend verkeer ondervonden. De vrije handelsbe- weging van Nederland schonk dit land zelfs kracht om na 1870 naast en in protectionistische landen zijn positie sterk te maken. De geregelde betrekking met eigen koloniën werkte daartoe krachtig mede. E. ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE NATUURLIJKE GESTELDHEID DES LANDS. I. Terreingesteldheid van Nederland en strijd tegen het water. De hoogte der terreinen ën van den waterspiegel wordt...”
10

“...stonden, de bewoners hoogten, hetzij om er hun nederzettingen voor- goed op te vestigen, zooals de terpen en wierden in Friesland en Gronin- gen,, of vluchtheuvels, waarop men bij gevaar zich tijdelijk kon bergen, zooals Zeeland die nog aan wijst. Men begon al vroeg het lage land tegen den vloed te beschermen, door de binnenwateren, die met het buitenwater in betrekking stonden, aan de monden af te dammen. Dit geschiedde bij den Amstel, bij de Rotte, bij de IJe enz.; hier ontstonden als gevolg van het verkeer over den dam niet zelden nederzettingen. Hierdoor is het ontstaan van Amsterdam, Rotterdam, Edam enz. te verklaren. Tevens begon men het land te bedijken. Dijken werden aangelegd tegen het rivier- en het zeewater, en dijken werden om de lage stukken lands gelegd om het water van buiten tegen te houden. Toen de windmolens na de 15de eeuw gebruikt werden, om het water uit de omdijkte stukken lands door pompen af te voeren, geschiedde de drooglegging beter. Elk omkaad of omdijkt stuk lands...”
11

“...het land werden gevoegd, heeten bedijkingen. Droogmakerijen moeten dooi- bemaling droog gehouden worden, bedijkingen kunnen niet zelden bij eb het overtollig water door sluizen vrij doen afstroomen. Het zijn dan pol- ders met natuurlijke waterloozing. Door inpoldering, bedijking en droogmaking van plassen, is in den loop der eeuwen de uitgestrektheid van het bewoonbaar land uitgebreid. Geen land heeft zooveel bodem op het water veroverd en schier nergens kost de strijd tegen het water om het land te behouden zooveel offers. Het totaal der drooggemaakte gronden is niet nauwkeurig bekend, maar kan zeker op 873 500 H.A. geschat worden. Doch daarnaast staat een verlies van land in historischen tijd, hetwelk door de vorming van de Zuiderzee, van de Wadden en de Dollart, verder in Zeeland en westelijk Noord-Brabant enz., werd overstroomd, hetwelk op 431 332 H.A. kan geschat worden, waarvan echter een gedeelte werd teruggewonnen....”
12

“...inpolderingen gemaakt en waterschappen opgericht, om de afwatering te bevorderen en te regelen, terwijl de kleine rivieren daartoe verbeterd worden. Een door de regeering ingestelde commissie heeft thans de verbetering der ontwatering van de hooge gronden ter hand genomen. II. Waterschappen. De zorg voor den afvoer van het water, voor de instandhouding der waterkeeringen, van de afvoerkanalen en van de bema- lingswerktuigen, berust bij een heirleger van colleges met verschillende rechten en titels, welke in den loop der tijden ontstaan zijn. De historie dier instellingen is verschillend in de onderscheidene gedeelten des lands; vele oude rechten zijn hierbij nog geldend. Zoo vindt men tal van hoogheemraadschappen, heemraadschappen, waterschappen, dijkbesturen, polderbesturen, veenschappen enz., lichamen die staan naast de besturen der burgerlijke gemeentenen ten doel hebben, de in de reglementen omschre- ven waterstaatszaken te behartigen. Waar zij niet bestaan moet het burgerlijk gemeentebestuur...”
13

“...overheerschen. Het Atlantisch zeeklimaat kenmerkt zich door: 1. Geringe jaarlijksche temperatuurschommelingen. De gemiddelde Januari-temperatuur te de Bildt (bij Utrecht) bedraagt + 2 ° C., die van Juli 18 0 C., wat een jaarlijksche schommeling van 16 ° C. aanwijst. De gemiddelde jaartemperatuur van Utrecht bedraagt 10 ° C. Te Leeuwarden en Groningen zijn die temperaturen iets lager, te Maastricht iets hooger. Geen enkele maand daalt de-gemiddelde temperatuur beneden het vriespunt. 2. De dagelijksche temperatuurschommelingen zijn onder den invloed van de zee gering. Dit is het eigenaardig kenmerk van het zeeklimaat. 3. De lucht heeft een betrekkelijk groot vochtigheidsgehalte, en daarbij veel bewolking en neerslag, meest als regen, in den winter ook voor een gedeelte als sneeuw. De gemiddelde hoeveelheid neerslag bedraagt van 600 tot 800 m.M.; als gemiddelde te Utrecht 715 m.M. De zomermaanden, bovenal Augustus, zijn het regenrijkst, gemiddeld 82 m.M.; April is gemiddeld de droogste maand, met 42...”
14

“...jaars welke' een gemiddelde temperatuur heeft van 0° C. (Groningen heeft als gepaddelde Januaritemperatuur 10 C., de Bildt bij Utrecht -j- 2 ° C. en Maastricht pl.m. 3 0 C.), heeft ten gevolge, dat in Nederland het aantal vorst- dagen in den regel gering is. Daardoor zijn de zeehavens bijna geregeld het geheele jaar steeds vrij van ijs; de binnenscheepvaart wordt slechts korten tijd door het ijs belemmerd. Alleen enkele jaren maken hierop een uit- zondering. Dit heeft ten gevolge, dat het transport te water eén belangrijke plaats in- neemt bij het vervoer en op enkele uitzonderingen na geregeld kan plaats hebben. Deze toestand maakt ook, dat men de woningen vooral tegen wind en regen moet beschutten; bijzondere inrichtingen tegen strenge koude heeft men niet noodig. Ook komt hieruit voort, dat men schier het geheele jaar buiten kan werkzaam zijn, dat de veldarbeid nog ver in den winter kan plaats hebben. De vele stormen en de talrijke banken voor onze kust, met de gevaren daar- aan voor de ...”
15

“...diluviale kleisoort. VI. De alluviale kleigronden. Deze bestaan uit gronden, aangeslibd uit de zee, de zeeklei, of door de rivieren, de rivierklei, en beslaan in Neder- land ongeveer 1139493 H.A. of 34,7 pet. van de totale oppervlakte. Deze gronden zijn over het geheel de beste cultuurgronden, als de vochtigheid niet te overvloedig is. De zware zeekleigronden dienen dan meest tot bouwland, en zijn daarvoor uitstekend geschikt; zeer vochtige echter dienen tot grasland. Vóór de l'9de eeuw, toen de afwatering des lands minder voldoende Was, werden in het noorden van Friesland en Groningen de kleilanden meest als grasland gebruikt, omdat zij voor bouwlanden over het geheel, te vochtig lagen. Door de betere afwatering heeft op de kleigronden van noordelijk Groningen de akkerbouw, de graanteelt, de bietenteelt en de zaadteelt zoo groote pitbreiding kunnen erlangen. De zeekleigronden strekken zich in een meer of minder breeden zoom langs de zeekust uit, in Zeeland en op de Zuid-Hollandsche eilanden...”
16

“...zandverstuivingen, geestgronden en als rivierzand. Tezamen nemen zij 192 423 H.A. in beslag of 5,8 pet. der oppervlakte van Nederland. De zeeduinen worden langs de zeekust gevonden; zij beslaan een herhaaldelijk afgebroken zoom van afwisselende breedte langs de zeekust, bij Schoorl plm. 4000 M. breed, meestal minder; van Huisduinen tot Kallantsoog 400 M. De hoogte is zeer afwisselend; de grootste duinhoogten zullen ongeveer 60 M. bedragen, maar door de werking van den wind verandert die voortdurend. Te midden van de duinstreek vindt men duindalen en duinvalleien. De duinen...”
17

“...bij of aan de oppervlakte. Van die oudere formaties hebben enkele bijzondere economische waarde, en alleen op deze willen wij wijzen. II. Steenkolen. De steenkoolformatie strekt zich, zooals de nieuwste onderzoekingen leerden, waarschijnlijk over geheel Nederland uit, zoodat dit gebied als één kolenveld moet beschouwd worden. Evenwel zijn slechts enkele gedeelten ervan op vopr den tegenwoordigen mijnbouw bereikbare diepte gelegen. De rest is tot grooter diepte weggezakt en valt voorloopig niet te. bereiken. Daardoor is de steenkolenformatie alleen bekend in: 1. Zuid-Limburg, tusschen de lijn Sittard in het noorden en de lijn Elsloo, Valkenburg, Simpelveld in het zuiden. 2 S...”
18

“...DELFSTOFFEN EN HUN EXPLOITATIE. 19 De eerste waren de oudste. Krachtens de wet van 19 Juni 1845 (Staatsblad n°. 29), gewijzigd bij de wet van 19 Juli 1881 (Staatsblad n°. 132), werd het beheer en genot der Dominiale steenkolenmijnen te Kerkrade voor een tijdperk van 99 jaren afgestaan aan de Aken-Maastrichtsche Spoorwegmaatschappij. De staatsexploitatie van kolenmijnen is geregeld bij de wet van 24 Juni 1901 (Staatsblad n°. 170). Thans zijn in exploitatie 3 staatsmijnen en 6 particuliere mijnen. De staats- mijnen zijn: 1. De Wilhelminamijn bij Terwinselen van 1907,2. de Emmamijn bij Hoensbroeck van 1912 en de mijn Hendrik bij Brunssum van 1916, terwijl, de staatsmijn Maurits bij Lutterade (gem. Qeleen) in aanleg is. De particuliere mijnen zijn: 1. Oranje Nassau I bij het station Heerlen, 2. de Oranje Nassau II bij Schaesberg, 3. de Oranje Nassau III bij Heerlerheide, 4. de Oranje Nassau IV ten oosten daarvan, verder 5. Laura'en Ver- eeniging bij Eygelshoven, 6. de Willem Sophie bij Spe...”
19

“...ffen zeer gedaald was, behielp men zich, teneinde het land niet geheel uit te putten, met Limburgsche kalkmergel. Zoodra fosfaten, kali en stikstofzouten weer in ruimere mate konden aange- voerd worden, verminderde het gebruik van kalkmergel. Ook konde buitenland- sche kalk, voornamelijk de Belgische, de Limburgsche gemakkelijk verdringen bij de suikerindustrie, omdat de Limburgsche lagen niet zoo homogeen zijn. Verder wordt de Limburgsche mergelsteen ontgonnen voor het leveren van bouwsteen, welke bijna uitsluitend in het zuiden van Limburg wordt gebruikt. In Zuid-Limburg zijn 24 groeven voor de productie van mergel- en bouwsteen in bewerking. Deze leverden in 1919 te zamen: 14882 tonnen losse mergel (in 1918: 102246 tonnen), 99 tonnen mergelbrokken (in 1918:16833 tonnen) en 4125 M3. mergelblokken (in 1918: 5627 M3.). Bij dezen mijnbouw waren in 1919: 148 personen betrokken. ’) Deze cijfers zijn als minimum te beschouwen, maar zeker was de productie grooter, daar kleine verveners geen...”
20

“...gebruikt voor de kalkbranderij. Reeds vóór den oorlog werden in Zuid-Limburg enkele kalkoVentjes gevonden, doch hun aantal is in den oorlog zeer gestegen. Toch schijnt de qualiteit nog niet .te voldoen aan hetgeen men wenscht. Verder wordt de Limburgsche kalksteen toegepast in de cementindustrie en voor de glasfabrieken. Beide industrieën worden in Zuid-Limburg gevonden. IX. Zoütindustrie. De zoutindustrie door ontginning der lagen in den Neder- landschen bodem, is in 1919 begonnen. De zoutwinning heeft plaats door middel van uitlooging (salinebedrijf). Het ontginningsterrein is gelegen te Boekelo (gemeente Lonneker) en wordt in artikel 1 der wet van 18 Juni 1918 (Staats- blad n°. 421) nader omschreven. De ontginningswerkzaamheden worden verricht door de N. V. Koninklijke Nederlandsche Zoutindustrie, gevestigd te Rotterdam, aan welke krachtens een op grond van artikel 2 van genoemde wet met den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aangegane over- eenkomst tot 31 December 1978 het ontgin...”