1 |
 |
“...menschen veel te gemakkelijk: we moesten uit-
sluitend in onze eigen taal tot hen spreken, maar we praten
allen Fransch tot hen, uit beleefdheid, of om het beter te leeren
of ook — om onze kunsten te toonen.
c. Engelsch. Er zijn in de Kolonie verscheidene Engelschen
en Amerikanen, allen handelslui; ze komen voor korten tijd,
gaan heen en anderen komen in hun plaats; zij hebben onze
taal het minst noodig; iedereen spreekt wel een weinig Engelsch;
zelden hebben ze vrouw en kinderen bij zich, indien wèl, dan
bezoeken die kinderen onze scholen en spreken heel gauw de
taal van hun vriendjes.
d. Duitsch. We hebben een vrij groot aantal Duitschers in de
Kolonie, meest Hernhutters, die uitkomen voor onze grootste
handelszaak, Keisten en Co. Velen wonen er al jaren lang met
hun gezin; hun kinderen worden, als ze zeven jaar zijn, naar
Duitschland gezonden voor hun opvoeding; toen dit tijdens den
oorlog onmogelijk bleek, werd ’t onderwijs aan die kinderen
door eenige Duitsche dames gegeven, omdat ’t de...”
|
|
2 |
 |
“...in aanraking komen
met Surinamers, bedienen ze zich van het Neger-Engelsch. Het
zou echter een groot gemak voor hen zijn als ze allen Neder-
landsch konden praten; ze voelen het gemis niet, zoolang ze op
de plantages als contract-arbeiders werkzaam zijn, want dan
komen ze alleen in aanraking met hun stamgenooten en met
den directeur en de opzichters — en de laatsten spreken allen
Hindostansch — maar als ze op eigen beenen staan en zelf
zich een bestaan trachten te veroveren, voelen ze dat gemis wèl.
Wij nu moeten die menschen helpen, en dat kunnen we doen
door hun kinderen Nederlandsch te leeren;- daarom: geen aparte
scholen voor de kinderen der „koelies”; in den beginne natuurlijk
zal het noodzakelijk zijn ze in hun eigen taal te onderwijzen,
maar men moet al dadelijk het Nederlandsch daarnaast gebruiken ;
dan moet het Hindostansch geleidelijk verdwijnen in dezelfde
mate als het gebruik van het Nederlandsch toeneemt; dit over-
gangsproces kan gemakkelijk in een jaar geschieden met kinderen...”
|
|
3 |
 |
“...school, een plaats van vorming van het jonge geslacht. Ik geloof,
dat men niet te boud spreekt wanneer men zegt dat alle uni-
versiteiten die van historische beteekenis zijn geweest, op deze
wijze zijn ontstaan.
Van tweeën een*dus: óf de zoo vaak geciteerde gemeenplaats
is een phrase die men elkaar napraat, uit mode of gemakzucht,
zonder dat zij ernst en waarheid bevat. Ik matig mij daarover
geen oordeel aan, het zou mij als outsider niet passen. Maar
zijn alle deskundigen het er over eens, dat zij wèl waarheid
bevat — en in het tegengestelde geval is het zeker dringend
noodig dat zij zich uiten, die tot nu toe hebben gezwegen —
dan is stichting eener Ned.-Indische universiteit niet slechts ge-
wenscht, maar dan heeft Indonesië het recht die van Nederland
te eischen. En Nederland zal dien plicht gevoelen, althans wan-
neer het werkelijk ernst wil maken met den „ethischen” koers,
wanneer het wil toonen te beseffen, dat zijn rol in Indië geen
andere wil en mag zijn dan die van voogd en opvoeder...”
|
|