Your search within this document for 'pro' OR 'deo' resulted in 28 matching pages.

You can restrict your results by searching for pro AND deo.
 
1

“...volks- vertegenwoordiging; eene meer nationale vertegenwoordiging; geene keuze alleen uit de provincie, maar uit het geheele rijk; openbaarheid der zittingen van de Eerste Kamer; het recht van amendement voor de Tweede Kamer; de baten der overzeesche bezittingen een gedeelte uitmakende der inkomsten van den Staat, waarover niet dan bij de wet zou kunnen worden beschikt; vast- stelling van de begrootingen der uitgaven en inkomsten van de Oost-Ind. bezittingen bij de wet; opheffing der standen in de Pro- vinciale Staten; wettelijke regeling van de samenstelling en be- voegdheid der stedelijke besturen, van kiesrecht, enz. Wanneer men deze punten opmerkzaam nagaat en met de grondwetten van 1814 en 1815 vergelijkt, dan is het duidelijk, hoe de liberale beginselen zich van lieverlede ontwikkeld, en ein- delijk bij de natie wortel geschoten hadden, om ten laatste in de tegenwoordige grondwet gehuldigd te worden. Wij zullen de geschiedenis van de grondwetsherziening in 1840 *) Zie Handelingen, van...”
2

“...tegenover de andere Rijken waren ver- bonden, maar voor het inwendig bestuur hare eigene souvereiniteit behielden. De staatsregeling van 1798 hief al die kleine van elkander onafhankelijke en dikwijls op elkander naijverige staatjes op, en pro- clameerde de éen- en ondeelbaarheid der nieuwe Republiek. Nu kwa- men er departementen met andere grenzen a). Maar van het eene in het andere uiterste vallende, vernietigde de staatsregeling tegelijk met de onafhankelijkheid, de zelfstandigheid der gewesten. De departementen werden tot administratieve onderdeelen van het ge- heel vernederd. Hiertegen verzette zich de natie, die zich in hare historische herinneringen geschokt gevoelde, zoodat de staatsrege- ling van 1801, ofschoon den naam van departementen voor pro- vinciën behoudende, toch de oude grenzen eerbiedigde, met uitzon- dering van Drente, dat bij Overijsel gevoegd werd. De Fransche overheersching echter voerde tegelijk met Fransche namen en Fransche prefecten eene geheele andere indeeling...”
3

“... Hij kan bijv. voor eene schuld aangesproken worden. Hij geniet echter daarbij eenige praerogatieven. Zoo kan hij voor per- soneele rechtsvorderingen alleen voor den Hoogen Raad gedag- vaard worden, welk privilegie hij met al de leden van zijn Huis deelt * *). In dit geval wordt niet de Koning, maar de procureur- generaal van den Hoogen Raad gedagvaard. In zakelijke rechts- vorderingen is het echter de gewone rechter die over de zaak Oor- deelt, doch dan wordt de Commissaris des Konings in de pro- vincie, waar het goed gelegen is, gedagvaard2). Volgens hetzelfde beginsel worden dan ook alle rechtsgedingen, waarin de Koning als eischer optreedt, gevoerd ten name van den procureur-generaal bij den Hoogen Raad, of van den Commissaris des Konings 3). Het koninklijk gezag slaapt niet. Is de Koning overleden, on- middellijk treedt de opvolger op; »le roi ne meurt pas; le roi est mort, vive le roi» 4). Op dezen regel maakt alleen eene uitzon- dering het geval, dat wij zoo even aanduidden, nl....”
4

“...een constitutioneel oogpunt tot de Volksvertegenwoordiging behoort, krachtens het beginsel van het staatsburgerschap, zullen wij de beide bestanddeelen der bevoegdheid aftonderlijk nagaan. Laat ons Tien dus eerst als Volksvertegenwoordiging beschouwen. »De Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederland- sche volk,» zegt art. 74 der Grondwet. Reeds in de Grondwet van 1814 kwam het voor. Daar had het klaarblijkelijk de bedoeling, aan te wijzen, dat, terwijl de vroegere Staten-Generaal de pro- vinciën vertegenwoordigden, het nieuwe collegie werd geroepen, zonder onderscheid van gewesten, het geheele volk te vertegen- woordigen. Aldus werden nationale Staten-Generaal in het leven geroepen. Na 1814 is de beteekenis van dit voorschrift niet ge- wijzigd, krachtens hetwelk b. v. een afgevaardigde uit Limburg ’) Art. 101, 2de en 3e lid. »Bij staking van stemmen wordt het nemen van een besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld. — ln deze, en evenzoo in eerie voltallige vergadering;...”
5

“...bedraagt thans ƒ10,057,000. Het amor- tisatie-syndicaat was eene instelling, die de aflossing van de nationale schuld moest bevorderen. Ten behoeve daarvan werden o. a. de inkom- sten der domeinen en de verkoop daarvan bestemd. Later werden zelfs ten behoeve van het amortisatie-syndicaat geldlëëningen aangegaan. Gedurende al den tijd van zijn bestaan lag er een dichte ïievel over heen. Eerst in 1840 werd deze inrichting opgeheven. 2) Bij de wet van 16 Maart 1883 (Stbl. no. 34) is eene nieuwe 4 pro- centsleening uitgeschreven ten bedrage van ƒ60 millioen. De loting...”
6

“...van de staatsloterij. Het keizerlijk decreet van 13 Oct. 1812, bevestigd bij besluit van den Souvereinen Vorst van 6 Dec. 1813, strekt haar tot grondslag. Te recht wordt deze inrichting door velen veroordeeld. Voor 1883 is hare opbrengst op f 430,000 geraamd 1). 3. Tot de voornaamste middelen, waarop de schatkist vroeger jaarlijks rekende, behoorden de bijdragen, welke Nederlandsch-Indië opbracht, en die meer bekend waren onder den naam van batige saldo’s. In den laatsten tijd worden zij slechts pro memorie op de staatsbegroting vermeld. Wij komen ook daarop later terug. 4. De overige middelen, bijv. de opbrengst van uitgegevene acten voor jacht en visscherij, loodsgelden, rechten op mijnen, enz., zijn te verscheiden van aard, om ze afzonderlijk te be- schouwen 2). Het Rijk is verdeeld in negen inspectiën der directe belastingen, *) «Ü kon. besluit van 31 Maart 1888 zijn eenige wijzigingen ge- bracht in het kon. besl. van 21 Juli 1874, waarbij het plan wordt vast- gesteld waarnaar de staatsloterij...”
7

“...brigadier-majoor of 'van een brigadier. De rijks- politie wordt, onder de bevelen van den procureur-generaal en den officier van justitie uitgeoefend door de rijksveldwacht, wier dienst geregeld is door het kon. besluit van 11 JSTov. 1856 (Stbl. n°. 114) en verder door instructiën. Een gedeelte der rijksveld- wacht is meer in het bijzonder belast met het toezicht op de jacht en visscherij. Behalve deze zijn er onbezoldigde rijksveldwachters, die echter dezelfde bevoegdheid hebben tot het opmaken van pro- ces-verbaal als de bezoldigde rijksveldwachters. De maréehaussée maakt een deel uit van de rijkspolitie. Ge- deeltelijk behoort dit korps onder het departement van oorlog, gedeeltelijk onder dat van justitie. Zij komt alleen in Limburg, Noord-Brabant en in een gedeelte van Zeeland voor. De gemeente-politie in de steden wordt uitgeoefend behalve door den burgemeester, die het hoofd is der politie, door den commissaris van politie, die door den Koning wordt benoemd, maar zijne be-...”
8

“...en bestaat uit dertien leden, waarvan elf door de provinciale collegiën van toezicht, éen door het collegie van toezicht voor de waalsche ge- meenten, en éen door de algemeene synode uit haar midden wor- den gekozen. Daar intusschen de toetreding tot de nieuwe organisatie aan de vrije keus der gemeenten werd overgelaten, hebben niet alle ge- meenten zich aan dat reglement onderworpen, doch de voorkeur gegeven aan een zoogenaamd vrij beheer. De Nederlandsch hervormde kerk telt tegenwoordig tien pro- vinciale ressorten, benevens het ressort der waalsche commissie. Het roomsch-katholieke kerkgenootschap is verdeeld in vijf dio- cesen, waarvan éen aartsbisdom en 4 bisdommen 1). De prela- ten, die aan het hoofd staan, worden door den Staat bezoldigd. Elk hunner wordt in den regel bijgestaan door eenen vicaris-ge- neraal 2 3), verder door een kapittel, bestaande uit éenen proost en acht kanunikken,- door een of meer secretarissen-generaal, en door zoovele dekens als de diocese in decanaten is...”
9

“...287 is men daarvan teruggekomen. De provincie Limburg is de eenige die op den ouden weg voortgaat. Zij beroept zich op art. 107, waarbij gezegd wordt, dat op de begrooting der enkel provinciale en huishoudelijke uitgaven ook mogen voorkomen »alle uitgaven, in het provinciaal belang noodig,” ten gevolge waarvan aan de Provinciale Staten overgelaten wordt te beslissen, wat in het »pro- vinciaal belang noodig is,” zoodat de regeering daarover niets te zeggen heeft. Te vergeefs is in de Staten-Generaal meer dan een- maal met ernst en aandrang deze opvatting bestreden. Het zal dus noodig zijn eene wijziging der provinciale wet uit te lokken, waardoor dergelijke uitgaven, die in strijd zijn met het beginsel van scheiding van Kerk en Staat, belet worden. Hl. DE STAATSZORG MET BETREKKING TOT HET ARMWEZEN. Terwijl de Grondwet het armbestuur als een onderwerp van aanhoudende zorg der regeering beschouwt, en aan deze de ver- plichting oplegt, om van den toestand van het armwezen jaarlijks een uitvoerig...”
10

“...Grondwet heeft zich bepaald tot, het aangeven van de hoofd- beginselen, waarop het stelsel van het provinciaal bestuur zou rusten l); zij laat de uitwerking er van over aan eene bijzondere wet a), op welker spoedige indiening art. 5 der add. art. aange- drongen heeft. Aan dit voorschrift heeft dan ook de wet van 6 Juli 1850- (Stbl. n°. 39), op de samenstelling en macht der Provinciale Staten voldaan. §1. Samenstelling der Provinciale Staten. _ Volgens de Grondwetten van 1815 en 1840 werden in de Pro- j vmciale Staten drie standen vertegenwoordigd, nl. die der edelen [ of ridderschap, die der steden, en eindelijk de landelijke stand 3). [• De reglementen betrekkelijk de samenstelling der Staten van de | provinciën werden voor iedere provincie bij een bijzonder konink- S besluit vastgesteld. Voor zoover de leden vertegenwoordigers jj waren der steden, werden zij door de stedelijke gemeenteraden be- , noemd; de vertegenwoordigers van den landelijken stand werden I door kiezers in districten gekozen;...”
11

“...327 gewest moest dus 37 boven de 35 (het cijfer der Drentsche staten) zijn = 72, !). Aan het hoofd der provincie staat de Commissaris des Konings, die als voorzitter der Provinciale en Gedeputeerde Staten fungeert, en met de uitvoering van ’s Konings bevelen en het toezicht op de verrichtingen der Staten belast is 2), terwijl hij in zijne pro- vincie rang heeft boven alle andere burgerlijke ambtenaren en officieren bij de land- en de zeemacht. Onder het Bourgondische en Oostenrijksche Huis stonden aan het hoofd der gewesten — voor zoover deze aan de vorsten uit die huizen onderworpen waren — Stadhouders, om ze namens den Landsheer te besturen. Gedurende de Republiek der Vereenigde Nederlanden werd de Stadhouder het Eminent Hoofd van den Staat genoemd; dit belette echter niet, dat hij aanvankelijk zijne commissie van de Gewestelijke Staten ontving. Bij de verheffing van willem III tot deze waardigheid werd zij in de mannelijke, en later in 1746 ook in de vrouwelijke linie erflijk verklaard...”
12

“...1850 (Stbl. n°. 62), omschreven. Door de eerste wordt zijne betrekking tot het provinciaal-, door de laatste tot het algemeen bestuur, als uitvoerder der koninklijke bevelen, be- paald. In zooverre wijkt de bevoegdheid van. de Provinciale Staten af van die der Staten-Generaal, dat dezen telken jareeene voordracht opmaken voor de betrekking van voorzitter, genen daartoe geen recht hebben, en verplicht zijn den Commissaris des Konings in de provincie als zoodanig te erkennen. Als voorzitter der Pro- vinciale Staten heeft de Commissaris des Konings de leiding van de vergadering der Staten, waar hij met of zonder medewerking der Gedeputeerde Staten voorstellen indient 4). In die vergadering brengt hij echter slechts eene adviseerende stem uit Alleen in het college van Gedeputeerde Staten heeft hij eene beslissende stem 5). Alle besluiten, zoo van Provinciale als van Gedeputeerde Staten, worden door hém onderteekend, terwijl ook alle stukken, die aan beide genoemde lichamen zijn gericht, door...”
13

“...vergadering sluiten. Evenmin als de Staten-Generaal kun- ; nen de Provinciale Staten, krachtens het 1ste lid van art. 12& ; der Grondwet, op eigen gezag buitengewoon vergaderen. Het is f.de Koning, die hen daartoe oproept. Acht de Commissaris des s Konings dus zulk eene zitting noodig, dan behoeft hij daartoe de machtiging des Konings. Die vergaderingen hebben plaats öf tot | het doen eener keuze van een lid der Eerste Kamer, öf van Gede- puteerde Staten, öf wel wegens bijzondere omstandigheden. De pro- vinciale wet schrijft voor, dat dan ook geene andere zaken behan- deld kunnen worden, dan waarvoor de Staten bijeengeroepen wer- den 2). Een ander besluit zou onwettig zijn. De commissiën uit de Stalen hebben voor een voortzetting harer werkzaamheden na het ^sluiten der vergadering de koninklijke machtiging noodig 3). \ Over het algemeen gelden voor de vergaderingen der Provinci- ale Staten dezelfde beginselen als voor de Staten-Generaal. Zoo is ook hier het beginsel van openbaarheid gehuldigd...”
14

“...voorschrift voor den provincialen wetgever is, dat zijne verordeningen en reglementen niet in strijd mogen zijn met de wet of het algemeen belang. Is de verordening nog in staat •van wijzen, d. i. heeft de Koning er zijne goedkeuring nog niet ' ,aan verleend, dan kan het in werking treden der verordening voor- j komen worden, wanneer de Koning van zijne bevoegdheid gebruijk maakt, om haar zijne goedkeuring te onthouden. Intusschen kan 1 het ook hier gebeuren, dat de algemeene wetgever, nadat eene pro- I vinciale verordening door den Koning bekrachtigd is, onderwer- 1 !) Art. 98 prov. wet. 4) Art. 142 ibid. a) Art. 99 ibid. *) Art. 141 ibid....”
15

“...B38 de koninklijke goedkeuring èn aan de bekrachtiging door de wet onderworpen, het aangaan van geldleeningen ten laste der pro- vincie en de besluiten tot het koopen en verkoopen, ruilen en be- zwaren der provinciale eigendommen, alsmede het aanvaarden van schenkingen en legaten zijn slechts aan de goedkeuring des Ko- nings onderworpen l). Ten behoeve van het huishoudelijk bestuur der provincie wordt door de Provinciale Staten eene begrooting opgemaakt. Ook hierop moet de goedkeuring des Konings ingeroepen worden a), terwijl van haar eveneens geldt, wat reeds boven van de verordeningen gezegd is, dat zij namelijk in haar geheel goedgekeurd of vernie- tigd moet worden s). Op deze begrooting worden o. a. gebracht de jaarwedden van de ambtenaren die niet ter griffie werkzaam zijn, de kosten van aan- leg van wegen en andere werken, het onderhoud van eigendom- men, de renten en aflossingen van geldleeningen, de kosten van te voeren gedingen, en die van het provinciale blad en andere ten behoeve...”
16

“...339 steld worde. Slechts ééne soort van uitgaven kan door den Ko- ning niet op deze wijze worden getroffen, n.1. de renten der door de provincie aangegane geldleeningen. II. In nauw verband met het recht, om de gewestelijke belan- gen te regelen, staat het door de Staten uit te oefenen toezicht «p de gemeentebesturen. Evenals de provincie een deel uitmaakt van het geheele land, zijn de gemeenten onderdeelen van de pro- vincie. En evenals de regeling van de huishouding van deze on- dergeschikt is aan het staatstoezicht, is die van gene onderworpen aan de controle der Staten. Dit is een andere karaktertrek, die hen kenmerkt, dat zij n.1. een staatslichaam zijn, dat op de gemeente- lijke huishouding toezicht uitoefent. De Grondwet legt hun alleen op, geschillen tusschen de gemeenten in der minne bij te leggen, en zoo hun dit niet gelukt, en het geschil zelf eene quaestie van bestuur is, het den Koning ter beslissing op te dragen 1). Zoo het een geschil van bestuur betreft, zegt de Grondwet...”
17

“...behoort krach- tens art. 190 der Grondwet den Koning toe. In nauw verband met art. 192 van de Grondwet en de opdracht van art. 127 der prov. wet staat art. 134 dierzelfde wet, waarbij hun de bevoegd- ei wor t verleend, provinciale wegen, gebouwen enz. aan te eggen of te verbeteren, onder het toezicht des Konings. Behalve het. bovengenoemde toezicht draagt art. 193 der Grondwet hun nog op, dat »over alle verveningen, ontgrondingen, indijkingen, droogmakerijen, mijnwerken en steengroeven binnen hunne pro- • \ Art 103‘ De Staten worden belast met de uitvoering der wetten en koninklijke besluiten, betrekkelijk tot die takken van algemeen binnen- landsch bestuur, welke de wet zal aanwijzen en zoodanige andere boven- dien, welke de Koning goedvindt hun op te dragen. *) Artt. 427 en 128 prov. wet. *) Art. 129 ibid. *) Art. 192. »De Provinciale Staten hebben binnen hunne provinciën het toezicht op alle wateren, bruggen, wegen, waterwerken en water- schappen;...”
18

“...bediening, met het lidmaatschap van een gemeentebestuur, met de betrekking van gemeente-ambtenaar, van dijkgraaf, met het lidmaatschap of amb- tenaarschap van het bestuur van een in de provincie gelegen water- schap, met de betrekking van hoogleeraar, lector of onderwijzer, procureur, advocaat of notaris * 2). De onvereenigbaarheid van het lidmaatschap van Gedeputeerde ■ Staten met de meeste dier betrekkingen ligt in den aard der zaak. Belast, gelijk wij straks zullen zien, met de uitvoering der pro- vinciale besluiten, kunnen zij niet tevens zijn provinciale ambte- naren. Eene landsbetrekking brengt plichten mede, wier vervulling hen ongeschikt zou maken voor die van het lidmaatschap van Gedeputeerde Staten. Het toezicht, dat zij uitoefenen, op gemeen- tebesturen en waterschappen, maakt, dat zij daarin niet betrokken kunnen zijn. De onvereenigbaarheid met de uitoefening van de practijk als pleitbezorger, procureur of notaris, schijnt haren grond te vinden in de vrees voor verwarring van ...”
19

“...November 1858 (Stbl. n°. 76) eenige regelen zijn vastgesteld. Aan het hoofd dezer bureaux staat een in de statistiek ervaren ambtenaar, met den rang van commies. Bij deze afdeeling wordt al hetgeen de statistiek der provincie aan- gaat, verzameld en bewerkt. Eindelijk maken wij hier nog melding van de provinciale ar- chieven, waarin alle charters, stukken en documenten verzameld worden, die tot de geschiedenis van de provincie behooren. Aan het hoofd dier inrichtingen staan in schier alle provinciën pro- vinciale archivarissen, wier instructie door de Staten wordt vast- .!) Zie blz. 135. ») De uitspraken van Gedeputeerde Staten over geschillen van bestuur of andere wier beslissing hun door bijzondere wetten is opgedragen, worden geschorst of vernietigd op de wijze en met de gevolgen, in die wetten ontschreven. *) Bij de tabel, behoorende bij art. 3 van het kon. besluit van 14 Juni 1852 (Stbl. n°. 126), gewijzigd bij kon. besluit van 4 Juli 1854 (Stbl. n°. 104) en laatstelijk bij kon. besluit van...”
20

“...rijksbestuur in het oog gehouden wordt, zal in de volgende bladzijden ontwikkeld worden. »De gemeente is de natuurlijke bron, waaruit de publieke geest ^ veerkracht moet putten. Zij is in den Staat, ’ hetgeen de familie is m de maatschappij. In haar zetelt het eerste beginsel van politiek zelfbestaan en publiek leven. Naar aanleg en aard is zij de bewaarster en kweekster van openbare orde, en als zoo- danig de grondslag van den Staat” 1). De gemeente is eensdeels niet alleen een onderdeel van de pro- vincie, maar ook van den geheelen Staat, en als zoodanig staat aj m nauw verband met het rijks- en provinciaal bestuur; an- derdeels is zij een staatkundig en zedelijk lichaam, dat zijne eigene belangen en rechten heeft. In deze laatste hoedanigheid heeft zii 6 bevoegdheid, hare inwendige huishouding te regelen, doch vol- gens bepalingen, door de wet voorgeschreven, en onder voortdu- rend toezicht van het rijksgezag, hetwelk heeft te zorgen dat de vrijheid der gemeente niet in eene onafhankelijkheid...”