Your search within this document for 'kon' OR 'bin' resulted in 117 matching pages.

You can restrict your results by searching for kon AND bin.
 
1

“...der boükbons. Die ge- beurtenis zou — het was te voorzien — ook elders, en met name in Nederland, hare terugwerking niet missen. De regeering begreep terecht, dat de toezegging van eene grondwetsherziening het eenige middel was, om de gistende gemoederen tot bedaren te brengen. Bij de opening der Staten-Generaal, den 13en Sept. 1830, onder- wierp zij aan hun óórdeel de vraag, of eene grondwetsherziening noodzakelijk werd geacht. Het antwoord luidde bevestigend. Dien- tengevolge werd dan ook bij Kon. Besl. van 1 Oct. 1830 eene commissie benoemd, welke zich met die taak moest belasten. Maar de kort daarop gevolgde gebeurtenissen maakten den arbeid der commissie — zoo hij al tot stand kwam — overbodig. De strijd met België en de langdurige onderhandelingen met de buitenlandsche mogendheden, die de jaren 1831 tot 1839 vullen, trokken wel niet de aandacht van eene grondwetsherziening af1), >) Zie mr. j. h. g. boissevain, Gesch. der Grondwet, Alg. Overzicht. bl. 16. *) Zie Aanteekening No. I....”
2

“... krachtens hetwelk de oefening van het stemrecht voor de steden en ten platten lande en de bevoegdheid om deel te nemen aan de provinciale en stedelijke besturen, bij de wet moes- ten worden geregeld. Tot dusver werd het een en ander beheerscht door reglementen, welke verschillende onderwerpen regelden, die met de genoemde in nauw verband stonden. De achtereenvol- gende verwerping van een drietal voorstellen tot uitvoering van art. 6 schonk ook den Koning de overtuiging dat de herziening niet kon uitblijven. Als richtsnoer werd genomen hetgeen de be- handeling van het ontwerp van 1844 als den wensch van de meerderheid der Tweede Kamer had doen kennen. Bij Koninklijke Boodschap van 8 Maart 1848 werden 27 ontwerpen van wet tot herziening der grondwet aan de Staten-Generaal ingediend. Inmiddels was in Februari in Frankrijk de omwenteling uitge- broken , welke ook hier te lande een diepen indruk maakte. *) Zie over het verhandelde met betrekking tot het voorstel der negen eden: Handelingen...”
3

“...18 weinig bijgedragen, om het bewustzijn te verlevendigen dat het volk recht heeft invloed uit te oefenen op de regeering. »De grondwet,” '1 merkte de commissie terecht aan, »heeft staatsburgerschap, de eerste : drijfveer onzer eeuw, zooveel zij kon, laten slapen. Om hartstocht te mijden, brak zij de ziel.” De uitbreiding van het kiesstelsel I heeft in dit opzicht goede vruchten opgeleverd, en zal naarmate ij de beteekenis van den rechtstreekschen volksinvloed aan wint, tot ‘j nog grootere uitkomsten leiden. Behalve in de uitbreiding van het kiesstelsel munt de grond- wet van .1848 boven de vorige staatsregelingen uit in de wijze 4 waarop zij onderwerpen regelt, als het recht van vereeniging, de vrijheid van drukpers, de staatszorg voor het onderwijs, enz. Voor- ■; namelijk is vooruitgang te bespeuren ten opzichte van de verhou- j ding der vertegenwoordiging tot de regeering. Het recht van ; amendement, zooals wij boven aanteekenden, een noodzakelijk j element van eene constitutioneele...”
4

“...26 wordt in dat geval de overlegging der bewijsstukken gevorderd * *). 4. Door wetsduiding. Ten gevolge van de afscheiding van Bel- gië kwamen sommigen, ofschoon Belgen van afkomst, zich naar de noordelijke Nederlanden metterwoon vestigen. Waren zij Ne- derlanders in den zin der wet, of waren zij verplicht zich aan de formaliteiten der naturalisatie te onderwerpen ? Zij toch kon- den zich beroepen op verkregen rechten krachtens de vorige grond- wet. Er waren bovendien anderen, die eerst nadat de afscheiding formeel was uitgesproken zich herwaarts begaven. Die moeilijke vraagpunten heeft de wet afgesneden, en verklaard, dat zoowel zij Nederlanders waren, die tijdens de bekrachtiging der tractaten van 19 April 1839 binnen het Rijk of in de overzeesche koloniën of bezittingen hunne woonplaats hadden, als zij, die er zich binnen twee jaren na dat tijdstip — dus vóór 19 April 1841 — gebruik makende van de vergunning van art. 17 van dat tractaat, hadden nedergezet, en sedert dien tijd hunne ...”
5

“...22 April 1879 (Stbl. n®. 63), waarbij voor dit jaar en vervolgens telkens na tien jaren eene algemeene volkstelling moet gehouden worden. Reeds in 1828 was bepaald dat elke tien jaren eene algemeene telling zou plaats vinden, maar het voorschrift was gegeven in een algemeenen maatregel van inwendig bestuur van 28 Sept. 1828 (Stbl. n°. 57), welke nu door de bovengenoemde wet is vervangen geworden. De regelen volgens welke de zesde al- gemeene volkstelling heeft plaats gehad, zijn vervat in het Kon. Besluit van 20 Juli 1879 (Stbl. n°. 144). Het houden der volkstel- ling werd daarbij opgedragen aan de gemeentebesturen, onder toe- zicht van den Commissaris des Konings in de provincie. Het cijfer der op 31 Dec. 1879 werkelijk hier verblijf houdende bevolking, bedroeg: 4,012,693 zielen. Behalve door deze volkstellingen, kan men het bedrag der be- volking leeren kennen uit de zoogen. »Gemeentelijke Bevolkings- registers” a). HOOFDSTUK III. RECHTEN VAN HET VOLK. Terwijl de burgers rechten uitoefenen...”
6

“...vrijheid zich had bepaald tot het in art. 151 ge- huldigd beginsel, had zij genoeg gedaan; zij voegt er echter bij. dat iemand in buitengewone omstandigheden door het politiek gezag gearresteerd kan worden 4). Deze bepaling schijnt overge- nomen te zijn uit de staatsregeling van 1798 5), welke daarmede alweder de Fransche constitutie van 1795 had nagevolgd. Het- geen een natuurlijk gevolg was der tijdsomstandigheden, waarin die beide staatsregelingen tot stand kwamen, hetgeen nog des noods in 1814 kon toegestaan worden 6), mocht niet meer gel- ’) Art. 37, 45, enz. Strafv. ») Art. 151. vBuiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand , in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den rechter, inhou-, dende de redenen der gedane aanhouding. Dit bevel moet bij, of zoo-- spoedig mogelijk na de aanhouding beteekend worden aan dengene, tegen wien het gericht is. nDe wet bepaalt den vorm van dit bevel en7 den tijd, binnen welken, alle aangeklaagden moeten worden verhoord.” *) Art. 341 Strafv...”
7

“...geldt de eerbiediging van des ingezetenen woning. Maar dit laatste heeft ook zijne grens. De woning is niet de -schuilplaats der misdaad; de eerbied voor het familieleven kan niet boven het publiek belang en de algemeene veiligheid gaan. , De bedoeling van ons artikel is dus, dat de woning van een ingo- zetene niet zonder noodzakelijkheid verontrust mag worden, en dit :met afhankelijk zij van de luimen van de eerste de beste politie- anacht, die goedvindt, op de minste verdenking, eene woning bin- ) Art. 156. tiAlle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten, Iff in st™fzaken de artikelen der wet, waarop de veroordeeling rust, ver- wielden, en met open deuren worden uitgesproken: f >y^e terechtzittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen in het belang der openbare orde en zedelijkheid, door de wet vast te stellen.” I V Art. 150, le lid. »Niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrok- %en van den rechter, dien de wet hem toekent.”...”
8

“...verboden. Voor het overige! kunnen geene vereenigingen als rechtspersonen optreden 3), dan na J door de wet of door den Koning te zijn erkend. Hiervan zijn uit- ] gezonderd die, welke krachtens de Grondwet of andere wetten! daartoe de bevoegdheid bezitten. De erkenning door de wet isj noodig, indien zij voor eenen onbepaalden tijd of voor langer] dan dertig jaren zijn aangegaan. De erkenning door den Koning] kan alleen geweigerd worden op gronden, ontleend aan het alge-] meen belang, welke in het Kon. Besluit moeten worden vermeld. | l) Vereenigingen, ten doel hebbende, om door vrijwillige oefening] in den wapenhandel ’s lands weerbaarheid te bevorderen, worden gere-1 geld bij K. Besl. van 12 Mei 1867 (Stbl. 49). 1) Art. 10 2e lid. »De wet regelt en beperkt de uitoefening van dat\ recht (n.1. van vereeniging en vergadering) in het belang der openbare orde.”! a) Eene vereeniging heeft rechtspersoonlijkheid, wanneer op grond van haar vermogen, afgescheiden van het bijzondere vermogen der leden...”
9

“...is een ander deel van het staatsburgerschapsrecht, hetwelk bestaat in de verkiezing van de leden der lands-, provinciale en plaatselijke Vertegenwoor- diging: het kiesrecht. Vóór de gewijzigde Grondwet van 1848 was een stelsel van verkiezing van kracht, waarbij de Vertegenwoordiging in het al- gemeen niet rechtstreeks maar middellijk werd gekozen. Men deinsde terug voor eene meer zuivere toepassing van het kiesrecht uit vrees voor eene al te democratische richting. De wetgever van 1814 en 1815 kon zich nog niet los maken van de herin- neringen aan den aristocratischen regeeringsvorm der voormalige Republiek. Ook de Grondwet van 1840 huldigde hetzelfde be- ginsel. De algemeene landsvertegenwoordiging was eigenlijk eene provinciale Vertegenwoordiging, niettegenstaande ook toen reeds van de Staten-Generaal gezegd werd dat zij het geheele neder- landsche volk vertegenwoordigden. Iedere provincie leverde haar contingent. De regeling van het kiesrecht kwam in hoofdzaak hierop neder. De provinciale...”
10

“...56 en ’s Gravenhage elk f 100 geëischt. De overige gemeenten heb- ben eenen census, die afwisselt tusschen ƒ24 en f 70. Art. 76 spreekt van »directe belastingen.” De vraag kon rijzen of daaronder ook gemeentebelastingen te begrijpen zijn ? Art. 2, al. 4 der kieswet heeft het antwoord gegeven, door te bepalen, dat hier rijksbelastingen zijn bedoeld. Eindelijk heeft hetzelfde art. der kieswet bepaald, dat het aangeslagen zijn in de kohieren voor betalen geldt. Wanneer wij de kieswet nagaan, zien wij, dat een harer hoofd- beginselen ligt in de geheime stemming. Onderteekende briefes worden van onwaarde verklaard x). Door die geheime stemming wordt de onafhankelijkheid van den kiezer bevorderd. Hij kan zijn eigen oordeel volgen, terwijl hij bij een tegenovergesteld be- ginsel — bij de reglementen op het kiesrecht, onder de vorige Grondwetten, moesten de billetten onderteekend zijn — door aller- lei invloeden zou kunnen worden beheerscht. Aan de andere zijde geeft de wet de noodige waarborgen...”
11

“...tractaat niet in hare bevoegdheid kan wor- den gegrépen, noch zonder haar eenig punt gevestigd, dat binnen den kring van haar grondwettig gezag ligt. Hetgeen staatsrechtens onder- werp is der wetgevende macht, moet noch in- noch buiten eenig ver- drag, zonder toestemming der Staten-Generaal kunnen worden vastge- steld. Er is strijd met wetgevende bevoegdheid, zoodra de Koning hij tractaat eene verbintenis kan opleggen, die anders niet dan hij eene wet zou kunnen worden opgelegd ; het tractaat kon dan de wet, en de wet het tractaat veranderen; een strijd, in de Grondwet niet te dulden.”...”
12

“...Grondwet van 1814 werd alleen van den oudsten zoon gezegd, dat hij Prins van oranje zou genoemd worden. De latere Grondwetten bepalen, dat niet alleen de oudste maar ook de tweede en andere zonen des Konings dien titel zullen voeren, indien zij door het kinderloos overlijden van den oudsten broeder vermoedelijke troonopvolgers worden. i) * 3) i) Bij Kon. Besluit van 19 Febr. 1809 (Stbl. n° 24), gewijzigd bij Kon. Besluit van 22 Aug. 1877 (Stbl. n" 172) is een algemeen eeretee- ken voor belangrijke krijgsverrichtingen ingesteld. Bij Kon. Besluit van 12 Mei 1874 (Stbl. n° 70), gewijzigd bij Kon. Besluit van 8 Sept. 1877 (Stbl. n° 80) en bij Kon. Besluit van 24 April 1875 (Stbl. n° 71) is eene medaille ingesteld voor hen, die deel hebben genomen aan den oorlog met Atjeh. *) Stbl. No. 27. 3) Art. 32. »De oudste van des Konings zonen, of verdere manne- lijke nakomelingen, die de vermoedelijke erfgenaam is van de kroon, is des Konings eerste onderdaan, en voert den titel van Prins van Oranje....”
13

“...strijd met zijne Courant, 1860-1861. Vroeger was de raad van ministers geregeld bij Kon. Besluit van 19 Sept. 1823. Hij was samengesteld uit den Raad van State, de hoofden der departementen en den Secretaris van Staat, die destijds aan het hoofd stond van hetgeen men thans het Kabinet des Konings noemt. De raad was «bestemd om over alle ontwerpen van wetten, besluiten, reglementen en ordonnantiën te beraadslagen en ze voorloopig te onderzoeken, alvorens zij Z. M. werden voorgelegd». Hij mocht echter geen besluit nemen, maar de beweegredenen der meer- derheid en der minderheid moesten den Koning worden medegedeeld. Men hoopte door »dit middel eenheid en verbinding in alle takken der administratie en een gelijken uitslag in de creatie en uitvoering der wet- ten daar te stellen» (Zie Bijvoegsel tot het Staatsblad — editie d’en- gelbronner — II blz. 242 vv.) Deze regeling werd door eene andere vervangen bij het Kon. Besluit van 31 Maart 1842 (Stbl. n°. 9). ') In zitting der Eerste Kamer van 25...”
14

“...thesaurier-generaal en drie leden bestond. Art. 32 Staatsreg. '1801. Bij de Staatsregeling van 1805 Jiad men, behalve de vier bovengenoemde, nog een Secretaris van Staat voor de financiën, die echter werd bijgestaan door een Raad van financiën. Koning LODEWUK napoleon had ministers voor buitenlandsche zaken zee- en landmacht, binnenlandsche zaken en financiën. <)> J. bosscha, Kroon en ministers, blz. 32. Men vindt in den Staats- l“Sain bij'age A’ eene °PgaVe Va" de versctel'ende ministers 2) Zie Kon. besluit van 29 Oct. 1870 (Stbl. 178)....”
15

“...de, en wel in Rumenië. De gezant te Berlijn vertegenwoordigt Nederland zoowel bij het Duit- sche Rijk, als bij Pruisen, Saksen, en Saksen-Weimar. De minister- resident aan het hof van Zweden en Noorwegen is tevens hij het DeenT ■sche geaccrediteerd. De diplomatieke dienst is het laatst geregeld bij Koninklijk Besluit van 28 Aug. 1881 (Sthl. n°. 153), gewijzigd bij K. B. van 13 April 1882 (Sthl. no. 51). Terwijl de bezoldiging der eigenlijke diplomatieke ambtenaren geregeld is in laatstgenoemd Kon. Besluit, wordt die van tolken, secretaris-tolken, kanseliers en andere aan de gezantschappen toe te voegen ambtenaren, bij voorkomende gevallen telkens door den Koning bepaald....”
16

“...opdracht der partijen, en eindelijk eene recht- spraak in strafzaken. Zij oefenen deze rechtsmacht hetzij zelf- standig uit, hetzij met eene consulaire rechtbank. Hunne beslis- singen zijn öf in het hoogste ressort of met hooger beroep, al naar gelang van de mindere of meerdere geldswaardigheid der vor- >) De Consuls-generaal. welke een diplomatiek karakter hebben, zijn o. a. gevestigd in Egypte, Brazilië, Venezuela, Marocco, Tunis, Tripoli Griekenland en Zwitserland. *) Zie boven blz. 50. •) Kon. Besl. van 5 April 1875 (Stbl. No. 42).....”
17

“...van Hoorn en Enkhuizen, van Middelburg en van Harlingen, die allen van elkander onafhan- kelijk waren, en jaarlijks te 's-Gravenhage beraadslaagden. 5. Dat van financiën, belast met de directie van de domeinen van den Staat, met het toezicht op alle rijksontvangsten en uit- gaven en met de zorg voor het grootboek der nationale schuld. Onder het ressort van dit ministerie hehooren ook de munt, het kadaster en het entrepöt. 6. Dat van oorlog, hetwelk met het krijgswezen belast is. Tijdens ’) Bij Kon. Besluit van 9 Maart 1876 (Stbl. No. 50) en van 7 Mei en 1 Juni 1878 (Stbl. No. 42 en 79) worden de consulaire ambtenaren aangewezen, die bevoegd zijn, acten van den burgerlijken stand en an- dere burgerlijke acten op te maken, alsmede de consulaire rechtsmacht uit te oefenen. De rechten, welke zij als consulaire ambtenaren kunnen heffen, èn voor hunne werkzaamheden als zoodanig èn voor het opma- ken van de acten van den burgerlijken stand en andere burgerlijke acten, zijn bepaald bij de wet van...”
18

“...in alle takken van bestuur voor te lichten, en welk een grooten invloed zulk een ambtenaar bij den Koning kon uitoefenen. «Middelaar tusschen Koning en ministers, wanneer de koninklijke handteekening moet ontraden worden of het contraseign wordt geweigerd, orgaan der kroon, wanneer deze zich moet uiten zonder tusschenkomst van eenen minister en tot de ministers; in staat, om de gelegenheden voor eenig initiatief te doen opmerken, als zij aan s Konings aandacht ontsnappen, — een zooveel vermogend ambtenaar buiten het be- stuur der ministers gelijk buiten het bereik der Volksvertegen- woordiging geplaatst» 2). En inderdaad, zoo groot was de invloed van den voormaligen Secretaris van Staat, dat hij wel eens bij den Grootvizier werd vergeleken. - _ i) Zie Kon. Besl. van 22 Dec. 1840. Bijv. t. h. Stbl. (ed. d’engel- bronner) III blz. 647. / 3) J. de bosch kemper t. a. p. bl. 357 v. Het kon. besl. van 22 Dec. 1863 (Stbl. No. 149) bepaalt in Art. 3, dat de oorspronkelijke tekst der wetten en besluiten...”
19

“...131 persoonlijke regeering des Eonings gekant waren. Li de absolute monarchie^ is de Raad van State aangewezen den Vorst van ad- vïes te dienen in alle zaken, waarin hij het wenschelijk acht, met volkomen behoud van des Vorsten vrijheid om het advies al of met op te volgen. Bij zulk eene regeering zijn de ministers even af- hankelijke raadslieden, 'doch meer bijzonder met de uitvoering van de regeenngsmaatregelen belast. Zoo kon Napoleon I van ziin standpunt terecht, zeggen: j>Mon Conseil d’Etat est ma pensée en deliberation, mes ministres sont ma pensée en exécution.” Zoo- lang kier te lande het persoonlijk beleid des Eonings zich, nu eens krachtig, dan weder zwak, wist te handhaven, behield de Raad van State zijne beteekenis als collegie van advies voor de persoon des Eonings. Daarin bracht het jaar 1848 verandering Want een zelfstandig ministerie, dat krachtens zijn werkkring tevens geroepen is den Eoning te adviseeren, kan moeilijk samengaan met het behoud van een ander collegie, hetwelk...”
20

“...heeft de wet gelet, en de indeeling in sectiën voorgeschreven. Krachtens de wet van 21 December 1861 moesten de leden daarvan elkander op bepaalde tijden afwisselen. Daarin is verandering gebracht by de wet van 28 Juni 1881 (Stbl. N°. 123) 3). Ongerekend de af- deeling, belast met bet onderzoek der geschillen van bestuur, is *) Thorbecke, Aanteek. I, blz. 173. *) Voor de beide laatste betrekkingen schrijft de wet het afleggen van een examen voor, hetwelk bij kon. besluit van 28 Juni 1862 (Stbl. N°. 135) geregeld is. *) Zie het Kon. Besluit van 16 November 1881 (Stbl N° 177)....”