1 |
 |
“...plaats heeft. Ik meen, dat die onbegrensde bevoegdheid
van den Rijkswetgever steunt op art. 59 van de Grondwet, die boven
dit reglement staat en daardoor natuurlijk niet gewijzigd .kan worden.
Wil men een voorbeeld, men kan het ontleenen aan een der onmiddelijk
volgende artikelen, waarbij de regeling van de aangelegenheden der
drukpers aan de koloniale verordening wordt opgedragen. Ik kan mij
voorstellen, dat de wetgever in de kolonie dat onderwerp niet wil of
niet kan regelen, of dat hij het wèl regelt, doch op eene onvoldoende
wijze, en het niet verkiest te veranderen, zoodat er voorzieningen
moeten genomen worden. In zulk een geval zou de Rijkswetgever zeker...”
|
|
2 |
 |
“...politie.
Ik geloof dat in het voorgestelde regeringsreglement de kiemen kunnen
liggen voor dergelijke betreurenswaardige voorvallen.
Nu is het wel waar, dat de autoriteiten in de kolonie geen bezwaar
tegen het voorgestelde reglement hebben gemaakt, terwijl noch de be-
langhebbenden in de kolonie, noch die, welke hier te lande gevestigd
zijn, zich aan de Kamers hebben geadresseerd met bezwaren; maar toch
heb ik bij de belanghebbenden hier te lande geene warme sympathie
voor dit ontwerp gevonden. Wèl hebben personen, die de kolonie goed
kenden, mij verzekerd, dat Suriname meer behoefte had aan een auto-
kratisch bestuur dan aan constitutionele vrijheden......
De heer Fransen van de Putte '): Het is, Mijnheer de Voorzitter,
i) Afgevaardigde voor Zeeland....”
|
|
3 |
 |
“...Art. 77 (S.)
382
al dan niet medebrengen dat schadeloosstelling, thans genaamd presentie-
geld , zal moeten toegekend worden.
Waar ik op wilde wijzen, wat wèl een beginsel betreft, is dat hier
aan de Koloniale Staten niet een faculteit tot regeling gegeven wordt,
maar dat hun door den algemeenen wetgever een verplichting wordt
opgelegd. Zij, die zoo veel voelen voor de autonomie van de kolonie,
zijn de eersten om die autonomie te beperken; want het amendement
zegt niet, dat de Staten de bevoegdheid zullen hebben dergelijke regeling
in werking te brengen, maar dat zij — of zij willen of niet — ver-
plicht zullen zijn een regeling der presentie-gelden in te voeren. Dit is
dus het tegendeel van bevordering der autonomie van de kolonie.
In de tweede plaats heeft de heer van Kol er zich op beroepen dat
een gelijke omstandigheid zich bij de Provinciale Staten en de gemeente-
raden zou voordoen.
Deze vergelijking is volkomen onjuist. Juist het tegendeel is het geval.
Bij de gemeenteraden worden...”
|
|
4 |
 |
“...hier niet moeten gevoerd worden, want dan zou
ook het reglement in de kolonie zelve moeten worden vastgesteld. In de
derde plaats, omdat ik van oordeel ben, dat de beraadslaging over die
wetboeken, die nog al volumineus zijn, en waarvan ik hier een lijvig
deel voor mij heb liggen, in de kolonie zeer, zeer lang zou ophouden.
Ik geloof, dat het er ver van verwijderd zou zijn, dat zij zouden worden
aangenomen, noch en bloc, noch, zoo als gezegd is, d’emblée. Men moet
zich de koloniale maatschappij wèl voorstellen; daar is minder afleiding
dan hier in Europa; daar komt eens of twee maal in de maand tijding
uit Europa, en voor het overige zou zoodanige discussie eene zaak zjjn,
welke levendige belangstelling zou opwekken, waarop veler aandacht
zou. gevestigd wezen.
Wanneer in de Koloniale Staten regtsgeleerden zitting zouden hebben,
die niet waren gehoord over de wetgeving ot die de ontworpen wetboeken
reeds hadden bestreden, zouden er niet alleen zeer lange, maar ook zeer
warme discussien plaats...”
|
|
5 |
 |
“...uitvoerige uittreksels bevat van in 1862 te dezer zake
door den kolonialen raad en den gouverneur van dat eiland gegeven adviezen.
De inhoud daarvan schijnt niet zonder invloed geweest te zijn op het besluit
der Regering om op Curasao een Kolonialen Raad te doen optreden, die
noch geheel, noch gedeeltelijk, het uitvloeisel is van de keus der ingezetenen.
Evenzoo steunt welligt het denkbeeld der Regering om het beginsel van
volkskeus en vertegenwoordiging voor het wetgevend ligchaam in Suriname
wèl toe te passen op van daar ontvangen wenken. In elk geval was het,
naar het oordeel der leden, die de vraag deden, van belang te weten, hoe
hooggeplaatste personen in Suriname over de invoering in die kolonie van
het vertegenwoordigend stelsel dachten. Het geldt hier, zeiden zij, de vast-
stelling van grondwetten voor onze West-Indische koloniën, die, naar men
hoöpt, daar eene lange reeks van jaren geldig zullen zijn. Niet dan na rijp
beraad en na het voor en tegen van elke hoofdbepaling naauwgezet...”
|
|