Your search within this document for 'para,di' resulted in five matching pages.
1

“...4 DE GUYANA’S waaruit afdoende de onjuiste gevolgtrekking blijkt van de afleiding van dien naam van Parham1). Vele Engelschen hebben zich in 1630 onder kapitein Marshall aan de Surinamerivier gevestigd, ter hoogte van de Banmsterkreek (thans Para- doorsnede geheeten) en verbouwden daar tabak, eenmaal een belang- rijk product des lands ,dat zoo goed als geheel verdween. Als eigenlijke stichter van de volksplanting moet Francis Willoughby worden ge- noemd, gouverneur van Barbados en als stichtingsjaar 1651, toen de eerste Engelsche gouverneur daar optrad. Het toen genoemde Willough- byland had tot hoofdplaats Thoraxica of Zandpunt aan de Suriname- rivier. Bij hun komst hadden de Engelschen een kleine nederzetting van Hollanders gevonden in de Commewijne, die zij Flam an ds noemden, en Joden uit Italië en Holland afkomstig in Boven-Suriname. Suriname wordt na 1650 een geordende landbouwkolonie met vele suikerplantages en de Britsche kolonisatie wordt krachtig versterkt door Portugeesche Joden...”
2

“...SURINAME 7 Het land is verdeeld in 12 districten, waarvan de stad er een uitmaakt Buitendistricten noemt men Marowijne, Coronie en Nickerie. De overige heeten, Suriname, Cottica, Commewijne, Saramacca, en Para. De hoofdstad Paramaribo, hemelsbreed 10 k.m. van de monding liggend aan den linkeroever van de aldaar 1000 m. breede Suriname is voortgekomen uit een Indiaansch dorp, dat reeds in 1613 bestond. De stad die in 6 binnen- en 2 buitenwijken is verdeeld, telt ongeveer46000 inwoners en beslaat een oppervlakte van ruim 800 h.a. Langs de rivier gemeten heeft de stad een lengte van 4 k.m. Niet ver daarbuiten wonen de afstammelingen van de kolonisten van 1845, de Hollandsche Boeren. Na Paramaribo zijn van belang het plaatsje Nieuw-Nickerie in het district Nickerie *■) (tegenover de Engelsche kolonie) met ongeveer 3500, Totness in Coronie * 2 *) met ongeveer 800, Albina in het Marowijne-dis- trict *) tegenover de Fransche kolonie met een 300-tal inwoners. Sedert de vestiging van de bauxiet...”
3

“...12 de Guyana’s Iran als de eerste en geslaagde kolonisatie worden beschouwd. Eigen plantages had de compagnie in Demerary niet. Er woonden alleen par- ticuliere planters. De pas ontluikende kolonie was een voorwerp van bijzondere zorg van Storm, die als zijn meening had geschreven: „ik twijfel niet, of deze rivier Demerary zal in korte jaren zoo volkrijk, in- dien niet meer, als Essequebo zijn”. Toen hem in 1750 den titel van Di- recteur Generaal van Essequebo en onderhoorige rivieren werd ver- leend, werd zijn zoon als Commandeur van Demerary benoemd. Aan- vankelijk nam hij zijn betrekking waar van het fort Zeelandia uit, doch in 1755 vestigde hij zich op de door hem aangelegde plantage „Stand- vastigheid” op den oostelijken oever en zijn assistent betrok een huis op het 2de eiland in de rivier, genaamd Borsselen1). Daarvóór lag het 1ste eiland „Land Canaan”. Na Borsselen volgden het 3de en 4de eiland. Eerst onder zijn opvolger werd Borsselen als zetel van het Bestuur aan- gewezen. De...”
4

“...eigen- aardige regeling van die dagen was dat herstellingen aan den stads- muur, de wachthuizen, enz. werden bekostigd uit de defensiekas; de aanzienlijken — uit wier midden ook de burgercommandant werd ge- kozen — konden hun wachtdiensten afkoopen en wat er na betaling van gehuurde plaatsvervangers overbleef, kwam ten goede aan het hier- boven bedoelde onderhoud. Intusschen was er van de plannen van 1735, althans wat de stad be- treft, tien jaar later nog niet veel tot uitvoering gekomen. Eerst de Di- recteur Isaac Faesch (1740—1758) kreeg in 1752 opdracht om een door hem in 1748 ingediend plan te doen uitvoeren. Na mislukte pogingen om met particuliere aannemers tot een regeling te komen, nam de Com- pagnie in 1756 het werk zelf ter hand, dat ook een uitbreiding der stad omvatte. In 1774 achtte de Directeur Jean Isai Claris Rodier de la Brugière (1762—1781) de verdediging nog altijd niet voldoende; bij zijn aftreden echter kon het werk als voltooid worden beschouwd. On- der Rodier’s bestuur...”
5

“...en de beoefening van den plantagelandbouw lag van den beginne af aan in de bedoeling. Het plan om tabak te teelen dagteekent reeds van 1635 maar eerst onder het bewind van Jan Doncker dus een veertigtal jaren later — werd voor het eerst tabak naar Nederland verscheept. In 1670 werd in Nederland suiker aangebracht van de plantage Sta Cruz afkomstig; andere Compagnie’s plantages waren Rooi Can art, Hato, Leliënberg, Sta Maria, Piscadera, Noordkant, Co- raal Tabak, Duivelsklip en Oosthoek. Aan den Di- recteur van Beek werd verweten dat hij zonder machtiging S u i k e r- t u i n aan particulieren had verkocht. Wat de Compagnie met zelf bewerkte werd aanvankelijk aan anderen verhuurd, maar in het begin...”