|
|
|
1 |
|
“...127
pia, bo labata papia enz. Het woordje lo dient om den toe-
komenden zoowel als den voorwaardelijken tijd te kennen
te geven, en wel geplaatst vóór het voornaamwoord, zoo-
als: ik zal, ik zou spreken, lo mi papia, enz. Van zaam-
gesteld toekomende en voorwaardelijke tijden heeft men
geen denkbeeld, even zoo min als van een lijdelijk werk-
woord, ofschoon vreemdelingen, voor het gemak, daarbij
het bird gebruiken, aldus: ik voord, bemind, mi biraslimaar;
en het Hollandsche worden ook al eens wordt aangewend,
bij voorbeeld: e boto ta wordt mird, het schip wordt gezien.
Maar de Creool moet omschrijven om het lijdelijk denkbeeld
uit te drukken, zooals: ik word bemind, nan mislima, dat
is: zij beminnen mij, of men bemint mij, want dat woordje
nan, zij, heeft ook de onbepaalde beteekenis van men. Om
een tegenwoordig deelwoord te vormen wordt de uitgang
van het werkwoord (doch dat is eigenlijk spaansch), ver-
lengd met ndo, bij voorbeeld, zeggen: bisa, zeggende, bi-
sando; het voorleden deelwoord...”
|
|
|