Your search within this document for 'na' OR 'banda' resulted in 61 matching pages.

You can restrict your results by searching for na AND banda.
 
1

“...beginnen wilde mijne «herinneringen” voor de drukpers gereed te maken, welk belang zal het Nederlandsche pu- bliek toch wel in die herinneringen stellen? Zou het niet beter zijn ze in mijnen lessenaar te bewaren en der verge- telheid over te geven? Hoe velen toch hebben reisverhalen, zeereizen, door de pers bekend gemaakt! En hoe afmattend* is het dikwijls voor den lezer om eene reis ten einde te brengen, die hij dan toch ten einde toe lezen wil, alleen omdat hij die begonnen is, maar met een zucht na de laatste bladzijde het boek digt slaat en bij zich zelven mom- pelt: »’l is niet veel bijzonders!” Wat kon mij dan over- halen om, daar ik dit weet en meermalen zelf ondervonden heb, toch mijne herinneringen de wereld in te zenden? Is het schrijfzucht, die mij aanzette, om wat mij op mijne eerste (misschien wel mijne laatste, ten minste groote zeereis!) gebeurde, te boek te stellen? — is hel mis- schien de begeerte, dat mijne talrijke vrienden en betrek- kingen in het Moederland van stukje lot...”
2

“...de anderhalf jaar, welke ik er in doorbragt — Die aangename herinnering wordt niet zoo- zeer te weeg gebragt door Amsterdam zelve, door hare be- weging, woeligheid en gedurige afwisseling, welke men er vindt, hoewel dit ook door iemand, die gezond en van een levendig gestel is, niet zal worden veracht, al staat daar tegenover nog al het een en ander, hetgeen het verblijf in die koopstad des rijks minder aangenaam zou kunnen ma- ken. Maar zij wordt veroorzaakt omdat die stad de plaats is, waar ik na jaren lang builen betrekking als dienaar des Evangelies te zijn geweest, de eer en hel voorregt had, daar nevens de andere predikanten als hulpprediker te mogen werkzaam zijn in de verkondiging van het Evan- gelie, in de prediking van Christus den Heer en de genade Gods door Hem aan zondaren geopenbaard, zooals ik dat uitboezemde, toen ik op den 30sten September 1855 des avonds in de Oude Kerk, naar aanleiding van Helir. IV: 9 en lla, een woord tot afscheid aan de gemeente sprak; mijn anderhalfjarig...”
3

“...naar ziel en ligchaam beware en hem bij voortduring tot in hoogen ouderdom stelle tot een licht en vraagbaak in Christus kerk, tot een sieraad der Leidsche hoogeschool! Na de bevestiging en het afscheid van vele vrienden en kennissen te Delft en Leiden, keerde ik met mijne echtge- noot naar Amsterdam terug, daar de 15de October, op welken wg volgens contract aan boord van de Ricot zou- den gaan, naderde: het vertrek werd evenwel van dag tot dag uitgesleld; noodzakelijke herstellingen waren nog aan het schip te doen; lading en proviand moesten worden in- genomen; maar dewijl ons huis bijna geheel ledig werd en alle levensgemakken begonnen te ontbreken, verlangden wij ernstig om uil dien alles behalve aangenamen toestand te geraken en aan boord van de Ricot wat meer gemakken te vinden. De kargadoor en kapitein begrepen dan ook na eenige dagen, dat het hoog tijd werd, dat aan onze be- lamelijke wenscben werd voldaan, en ofschoon wij dan ook...”
4

“...zoo geheel uit hun element zijn gerukt. Geen won- der dan ook dat den vorigen avond, toen een vijftal hoen- ders het hek van hun hok hadden weten te verbreken en op het dek rondliepen, twee hunner, wie de vleugelen niet genoegzaam waren gekort, zich in de hoogte verhieven en al kwakende en klapwiekende in het kanaal zich nederlie- ten. Ik moest lagchen om den zwarten koksmaat van Cu- rasao, die dadelijk in de boot sprong en de vluglelingen achterna zette, in de hoop om ze te zullen inhalen, maar na een half uur vergeefsche moeite terug keerde. Wij gingen dien avond naar de kooi met de hoop om, als de wind zóó bleef, Dingsdag morgen vroeg zee te kie- zen. Doch toen wij in gezondheid waren ontwaakt, was de kans verkeerd, daar de wind naar het Zuiden en vervolgens naar het Westen was gedraaid, een zware damp op zee lag en de weêrglazen sterk gedaald waren. Dat was ons onaangenaam en tot groote teleurstelling, ofschoon de eerste stuurman ons den vorigen avond niet veel aangenaams had...”
5

“...schoond zouden willen blijven. Toch hadden wij het er op durven wagen , indien wij maar in het ruime sop gekomen waren, maar nu moest onze moed tot nader order blijven rusten, daar wij weder van den tweeden stuurman, van Curasao afkomstig, vernamen, dal de kapitein dien nacht lot afdoening van eenige zaken naar Amsterdam was ver- trokken en Donderdag eerst terugkeeren zou, zoo dat wij dan ten minsten zeker nog een paar dagen in het Nieuwe Diep zouden moeten blijven liggen, en wie weet hoe vele nog na dien, indien de wind in het Westen bleef of de storm weder opkwam, hetgeen in dit jaargetijde nog al ge- woon is. Voor ik echter verder ga, wil ik trachten eenige be- schrijving te geven van den bodem waarop wij ons bevon- den. De Ricol (eene soort van vrouwennaam, naar een meisje aan het vaartuig gegeven; men vindt ook de verklei- ningsnaam Ricolette, als naam van een vaartuig) is een driemast barkschip, zoogenaamd klipperschip, varende onder Amerikaansche vlag, omdat het in Amerika gebouwd en...”
6

“...9 wordt gezet en vastgesjord, maar desniettemin zoo dikwijls is omgeslagen, dat tafel en vloer als met olie ingesmeerd schenen. In de hutten heeft men ook eene soort van lamp- jes, die de vrijheid hadden om naar believen heên en weêr te schommelen, maar die zeer slecht licht gaven, zoo als trouwens de kajuitslamp ook, en na weinige minuten altijd uitgingen, of men moest steeds aan het katoentje peuteren en dat wat ophalenI Zeer gemakkelijk, als men er bij zat te schrijven! Verder heeft iedere kooi eigen beddegoed. Gaarne hadden wij er echter ons eigen ingelegd, ter oor- zake van zekere bewoners, die wij wel in Siberië hadden gewenscht. Er bevonden zich ook bij de bedden of matras- sen zeer lange dekens, twee aan elkander gezet, van wel twaalf voet lang, die ons, daar wij ze niet meer gebruik- ten, toen de warmte aankwam, uitnemend als dweilen ge- diend hebben, als bij regen het water in de kajuit stroom- de; daar er aan dweilen, zoowel als aan vele andere onmis- bare dingen, volslagen gebrek...”
7

“...landmail, die tweemaal per maand heen en weder gaal, worden thans ook de brieven verzonden, hetgeen vooral voor Curasao een groot gemak is, aangezien de weinige ge- meenschap, welke er van dat eiland met Holland is, ko- mende er naauwelijks in het jaar 5 of 6 schepen uit Hol- land aan. De West-Indische Maatschappij, op Curacao ge- vestigd en die hier een vasten agent heeft, schijnt aan de vaart eenige meerdere levendigheid te zullen bijzetlen: het gouvernement houdt er op Curasao eene stoomboot op na, om de brievenmail naar St. Thomas heen en weêr te brengen. Die stoomboot, welke bijzonder goed ingerigt is voor den ka- pitein, minder voor de passagiers, heeft nog al met tegen- spoeden te kampen, als gebreken aan de machinerie,.ont- stentenis van een machinist en stuurman, waarom zij nog al dikwijls stil moet liggen en een snel zeilende schoener (en deze zijn te Curacao perfect), hare plaats vervangen. Die boot moet, naar ik hoor zeggen, aan hel gouvernement veel kosten, en naar evenredigheid...”
8

“...wederkeert, waarbij hel hart koel kan blijven en waarbij de lippen zich openen om werkluigelijk uit den Rij- bel iels op te zeggen of geschreven gebeden na te spreken, maar waarbij de ziel geen voedsel ontvangt. Hoe eentoonig en stuitend vooral moet dit zijn voor den dienaar der gods- dienst, die zelfs genoodzaakt is, om gezette formulieren uit te spreken, ofschoon hij de leer, welke er in is uitgedrukl, geheel of gedeeltelijk verwerpt. Hel gezang, ofschoon kort, is plegtslalig door de staande houding der gemeente en de melodij welke er in heerscht; hel wordt door een zacht orgelspel begeleid. De dienaar der godsdienst is in priester- lijk gewaad, maar als hij den predikstoel betreedt, heeft hij dat met de toga verwisseld. De preek is kort, slechts eene toespraak; die ik hoorde was over Joan. I: 33 en eindigde onmerkbaar, terwijl er dadelijk na het eindigen, zonder eenig oponthoud, uitgenoodigd werd lol bidden, dat mede...”
9

“...stuurman, die hier meer was binnengeloopen; ook de kapitein had nog zaken met den Amerikaanschen Consul. De beide sluizen, die den ingang van de binnenhaven af- sluiten, werden vroegtijdig als bestormd door schepen, om hoe eer hoe liever de haven te verlaten. Doch alles moest met orde en naar volgorde geschieden. Dat had dan ook plaats, toen het ophalen van een’ grooten gekleurden bal, aan het huis van den havenmeester, aanwees dat het water circa elf ure genoegzaam gerezen was. Het eene schip werd na het ander door eene der beide sluizen gehaald en ver- volgens door eene der beide stoombooten de buitenhaven...”
10

“...door een Spaansch schip gepraaid, Julie geheeten, van Spanje naar Calais met wijn. Hel was een brik en kwam goed met ons overeen in berekening van breedte en lengte. Er zijn gedurig nog an- dere schepen rondom ons, doch op verren afstand. Dien- zelfden dag wilden wij een driemaster nabij komen, waar- schijnlijk een Oost-Indievaarder, om te zien of hij een doc- tor aan boord had, om dien voor den kapitein te raadple- gen; wij heschen eene vlag .op, doch het signaal werd niet beantwoord, zoodal wij, na eenige uren aangehouden te heb- ben, wederom afhielden en onzen koers vervolgden. 25 November. Wij hebben heden eene zeer treurige taak te vervullen gehad, eene, die, zij moge op zee nu en dan worden vervuld, toch zeer treurig is. De overboordzetting van den kapitein. Nadat zijne ziekte in de laatste dagen zwaar was toege- nomen en de smart onverdragelijk werd wegens de ontste- kingskoorts, terwijl de angst voor het opzien tegen den dood bij den ongelukkige meer en meer toenam, is hij gis- teren...”
11

“... en met het, OnzeVader, besloten worden. Nu werd het lijk door de matrozen weder opgenomen en over boord gezet, zeggende: *in Gods naam!” De aandoening bij de officieren en manschap, toen ik sprak en toen er uit het Prayer-book werd voorgelezen, als ook toen het lijk aan de golven der zee werd toevertrouwd, was groot. Moge zij blij- vend zijn en eenigen invloed op hun hart en leven uitwer- ken; hetgeen God genadiglijk verleene! De kapitein laat te Curasao eene weduwe en drie onmondige kinderen na. Hij was 36 jaar. Het bevel van het schip is nu overgenomen door den eer- sten stuurman. Hij moge het schip, onder Gods geleide, gelukkig brengen ter plaatse zijner bestemming, en blijve eendragt onder allen heerschen! 26 November. Heden morgen werden wij vroegtijdig uit den slaap gewekt door een berigt, dat een schip ons weldra terzijde zoude zijn.dat door ons was ingehaald. De vlaggen werden van beide kanten geheschen tot teeken om te praaijen. Wij vernamen dat het een Fransch schip was, St....”
12

“...31 en zwak, zoodat wij zeer slecht koers kunnen houden en niet veel vorderen. Het weêr is anders uitmuntend. 30 November. Heden is het de laatste der maand en dus op vier dagen na zijn wij reeds eene maand op reis. Of wij nu in de laatste dagen zooveel gevorderd zijn, als wij zou- den hebben kunnen doen, is eene vraag, die ik met neen moet beantwoorden, omdat de wind gedurig uit het Zuidwesten waaijende, welken koers wij juist heen moeten, ons meer en meer naar het Zuiden, van onzen koers af heeft gedre- ven. Hierover nu verdrietig te worden, te morren en te klagen, zou ons al zeer weinig voegen, omdat wij over hel algemeen heerlijk weder hebben gehad, en ons meestal ook des avonds en des morgens vroeg op het dek kunnen bevinden, en de maan ons tot hiertoe .met haar zacht schijnsel heeft vergezeld. Thans, nu het laatste kwartier wordt, komt zij ook later en later op: doch de nachten zijn tusschen de keerkringen niet donker en de sterren glinsteren zoodanig, dat zij den geheelen hemel lot...”
13

“...32 den scheepsjongen een flesch jenever hadden geëischl, on- der bedreiging van hem anders over boord le zullen wer- pen en hij daaraan uit vrees had voldaan, (dit was door onzen ex-hofmeester verklapt) weigerde hij hun verzoek en zij moesten aan den arbeid blijven, maar gedronken hebben zij loch. Den dag na den dood van den kapitein en den daarop volgenden hebben wij inventaris van zijne nagelaten goe- deren, gelden en papieren opgemaakt, alles in zijne hut gezet, na die goed te hebben gereinigd, de sleutels verze- geld met mijn cachet en die onder bewaring van onzen me- depassagier gegeven. Reeds een en andermaal hadden wij opgemerkt, dat de tweede stuurman op zijne wachten sliep; dit maakte ons met regl ongerust, omdat, als de stuurman slaapt, de man- nen , die met hem waken moeten, ook gaan slapen en het schip dus aan de willekeur van wind en zee wordt overge- lalen. Wij passagiers hadden dus onderling besloten, hem, zonder iets te laten blijken, op onze beurt gezelschap en aldus den...”
14

“...buijen bleef, zoo verwachtten wij wel, dat wij er niet met één zou- den afkomen; ondertusschen liep het overige van den dag gunstig voorbij en het schip met een zwaren gang van tien mijlen in het uur, toen met den avond andermaal eene niet minder hevige bui op het schip viel, die wederom algemeene ontsteltenis te weeg bragt,doch ook geen onheil aanvoerde, maar wel regen, welke zooveel doenlijk werd opgevangen en geborgen. De wind was gisteren wederom Zuidwest en de zoo ge- wenschte passaat had ons na een dag of wat wederom ver- laten. In dit jaargetijde, tusschen de keerkringen, schijnt men op geen voortdurenden passaat te kunnen rekenen, of- schoon men ons dien voorspeld had. Tot laat in den nacht bleef hel weêrlichten, doch donder hebben wij niet gehoord. Tegen den nacht was de wind echter weder uit den goeden streek gaan waaijen, Noord-Noordoost, en konden wij wederom goed koers houden; doch de wind was flaauw, zooals ook heden en er is veel deining in de zee, zoodat het ongemak- kelijk...”
15

“...38 lijk schoon doet zich dat gezigt van het gebergte uit zee op 1 Jammer maar, dat na een klein uur de zon onderging en de duisternis ons belette het eiland duidelijker te zien,doch de heldere maan, die Zondag vol was geweest, vergoedde ons dit des avonds, zoodat wij bij haar licht den geheelen omtrek van het eiland en zijne hooge bergen konden beschouwen. Om- streeks 10 ure waren wij het geheele eiland te boven gezeild, en heden morgen om 6 ure was er niets meer van te zien. Wij zijn alzoo de Karaïbische zee binnengestevend en ma- ken nu goeden voortgang, zoodat wij hoop hebben, Donder- dag of Vrijdag, indien de wind zoo doorwaait, de plaats onzer bestemming te bereiken. Hartelijk verheugen wij ons over de nu reeds verkregen uitkomst en bepaaldelijk op dezen dag, den gedenkdag van jezus geboorte. Toen ik gisteren avond op het dek den hel- deren hemel aanschouwde en de kalme, zoele lucht in- ademde, als mede heden morgen de zon plegtstatig uit de kimmen zag treden, terwijl de maan voor...”
16

“...den geboren Heiland als Zijnen Zaligmaker! 31 December. Gode zij dank, dat ik dit, behouden en wél, den laalslen dag van het jaar op Curacao en wel in de straal Pietermaai, in eene door mijne collega meyer voor mij ge- huurde, vrij bekrompen woning mag schrijven en mijne her- inneringen aan mijne reis eindigen. Ja, mijn voorgevoel is uilgekomen; wij zijn den 288,en de baai van Curacao binnen- geloopen; maar hoeveel was er nog twee dagen te voren, dat die hoop scheen te zullen verijdelen, gebeurd! Na den eer- sten Kersdag met stevige koelte de Karaïbische zee verder doorkliefd te hebben en legen den avond van den 26sten, zoo- als de stuurlieden meenden, het eiland Orchila, de laatste van de onderwindsche eilanden, westelijk gelegen, in het gezigt te hebben gekregen, zou men dien nacht Orchila op...”
17

“...wij spoedden ons om al hetgeen ons eenigzins nood- zakelijk en kostbaar toescheen te bergen en ons zoo goed mogelijk aan te kleeden. Ondertusschen scheen het schip vast te blijven zitten en maakte geen water, doch werd ge- weldig door de branding geteisterd. Dit mag omstreeks een half uur hebben geduurd, toen wij in eens wederom een nieuwen vreesselijken schok ontvingen en hel schip zich, zoo het scheen, achterwaarts bewoog. Niet wetende, wat dit zijn zou, klom onze angst nogmaals ten top; doch na eenige oogenblikken, bleef het schip wederom vastzitten, en zooals bij de peiling bleek, op een zandbank, hebbende wij aan den eenen kant twee voet en aan den anderen kant 4 vademen water. Wij waren nu buiten de branding. De stuurlieden stelden ons nu gerust, daar er geen gevaar voor ons leven meer^ zou bestaan: doch waar men was en wal men doen zou, bleef door de duisternis, die er heerschte, nog geheel onzeker. Omstreeks 9 ure kwam de maan op en haar licht deed ons zien, [dat wij te midden van...”
18

“...tweede stuurman en vier matrozen met eene der booten naar de door ons opgemerkte rotsen of bergen zouden varen, om te zien of er menschen woonden en wij daarheen met de booten zouden kunnen gebragl worden; deze voeren af. Terwijl dit een anderhalf uur was geleden en wij op dek met den eer- sten stuurman over de redding van schip en lading spraken en deze hel een en ander voor onmogelijk hield, daar het schip verscheiden vademen in het zand of op koraalrotsen zat, begon omstreeks 8 ure (juist 12 uren na onze stran- ding) het schip zich eensklaps en als onmerkbaar te bewe- gen en te verheffen. Wij zagen naar het schip, zagen el- kander aan, riepen met verbazing uit: » het schip is in be- weging,” en in één oogenblik was er een man aan het roer, hielpen wij de bazaan hijschen en werden door een stevi- gen wind afgedreven naar zee. Gedurig zaten wij in vrees, dal het schip wederom op een anderen bank zou sloo- ten en onze toestand nog gevaarlijker worden; doch ver- der geen beletsel, geen ongemak...”
19

“...zeilde het smaldeel den 29sten Julij de haven binnen; manschappen werden ontscheept, en eerst onderhandeld wegens de overgaaf met den toenmaligen Gou- verneur don alonzo Lopez de morla , die zijne residentie had in een dorpje aan het Schotlegat; Sanla Anna genaamd (geen zweem van eene stad nog aanwezig zijnde); doch daar hel bleek, dat hij, op de wijze der Spanjaarden, die onderhan- delingen rekte, om zich zoo mogelijk in staat van tegen- weer te stellen, en in het geheim reeds was afgetrokken, na de huizen verbrand en de waterputten te hebben ge- dempt, begonnen de onzen tegen de Spanjaarden en de hen vergezellende Indianen aanvallenderwijze te handelen; met dat gevolg, dat het op den 218ten Augustus reeds met den vijand, die gedurig was teruggetrokken, lot een verdrag kwam, waarbij hel eiland, benevens Aruba en Bonaire, aan de Hollanders werd overgegeven, doch aan den Gouverneur, de overige Spanjaarden en zeker getal Indianen de vrije overtogl naar den vasten wal werd toegeslaan-; waarheen...”
20

“...SI ook door goud, waarmede zoowel in den oorlog gestreden wordt als met het staal; daar de toenmalige Gouverneur van Curasao, jan donker, onder de verdenking lag, die na- derhand wel niet bewezen doch ook niet opgeheven is, dal hij het eiland den vijand in handen wilde spelen. Toen dan ook de bas, Gouverneur van St. Domingo, met 600 man in de Caracasbaai, op het oostelijk gedeelte van Curacao, waar slechts eene bezetting van 25 man was met eene kleine bat- terij, wras geland, de batterij weldra was vermeesterd, en zijne manschappen reeds op een kwartier uurs afstand van de stad, op den berg Allena, hadden post gevat, nam de kapitein-kommandant der burgerij of schutterij, daar de Gouverneur niets uitvoerde, het bevel der aanwezige troe- pen op zich, liet den Gouverneur gevangen nemen en van de bastions der stad op den vijand vuren. Het garnizoen, toen slechts uil 80 man bestaande, maar geholpen door een aantal matrozen der schepen die in de haven lagen, en die aan vrijbuiterij en smokkelarij...”