Your search within this document for 'kon' OR 'bin' resulted in 29 matching pages.

You can restrict your results by searching for kon AND bin.
 
1

“...bliek toch wel in die herinneringen stellen? Zou het niet beter zijn ze in mijnen lessenaar te bewaren en der verge- telheid over te geven? Hoe velen toch hebben reisverhalen, zeereizen, door de pers bekend gemaakt! En hoe afmattend* is het dikwijls voor den lezer om eene reis ten einde te brengen, die hij dan toch ten einde toe lezen wil, alleen omdat hij die begonnen is, maar met een zucht na de laatste bladzijde het boek digt slaat en bij zich zelven mom- pelt: »’l is niet veel bijzonders!” Wat kon mij dan over- halen om, daar ik dit weet en meermalen zelf ondervonden heb, toch mijne herinneringen de wereld in te zenden? Is het schrijfzucht, die mij aanzette, om wat mij op mijne eerste (misschien wel mijne laatste, ten minste groote zeereis!) gebeurde, te boek te stellen? — is hel mis- schien de begeerte, dat mijne talrijke vrienden en betrek- kingen in het Moederland van stukje lot beetje met mijn wedervaren bekend zouden zijn? — is het mijn gegeven woord om toch, wanneer ik van alles een...”
2

“...door het-kanaal per stoomboot gesleept en wij kwamen dien dag met den avond tot Alk- maar. Hier namen onze betrekkingen afscheid van ons. Guurder en kouder nog dan den vorigen dag was den 29«ten het weder, toen wij des morgens vroeg van Alkmaar afvoeren, zoodat er weinig opgewektheid was om op het dek te komen. Met den middag echter, ofschoon de Oosten- wind stevig doorwaaijen en de lucht gedurig betrokken bleef, werd het wat minder koud en konden wij van de buitenlucht nog wat gebruik maken. Men kon het echter de beide schapen en de twee biggen, die de kapitein aan boord had genomen, om ons in lijd van nood tot voedsel te die- nen, aanzien, dat hun het gure weder evenmin beviel als ons, daar zy achter stukken hout en touwwerk wegschuil- den. Hel leven voor zulke beesten aan boord is eene ware marteling, daar zij noch goed gevoerd noch verzorgd wor- den en zoo geheel uit hun element zijn gerukt. Geen won- der dan ook dat den vorigen avond, toen een vijftal hoen- ders het hek van hun hok hadden...”
3

“...vertreden, en men moet zich aan touwen en houtwerk vasthouden om niet over boord te slaan. De kajuit is namelijk, wat men noemt, halfgezonken; steekt dus op het achterschip een paar voet- naar boven uit, en de verschansing is daarmede gelijk, zoodat, indien men niet vast op de beenen staal, men in gedurig gevaar is, om kennis met de zilte golven te gaan maken. De lengte van de kajuit zal een voet of twaalf zijn en dan wordt natuurlijk het boord breeder, maar de verschansing blijft even laag. Men kon nu wel langs een trap naar het tweede gedeelte van het boord gaan, voor den groolen mast, waar de verschansing boven de zes...”
4

“...nog een paar slaapplaatsen voor den hofmeester, den koksmaat en wie er nog wilde inkruipen: want dat ingaan moest al bukkende en kruipende geschieden, zijnde die plaats of dat hok ook nog bestemd om een kat in te bergen. Een stevige tafel en nog wat steviger stoelen of tabouretjes, dan in het andere gedeelte der kajuit zijn, bevonden zich hier. Het eerste gedeelte van de kajuit is van het tweede, het verblijf der passagiers, door een dubbele deur afgescheiden, van welke echter de eene slechts kon geopend worden, tot groot ongerijf der passagiers, omdat tegen de andere de tafel van de voorkajuit, waarvan ik zoo even sprak, beves- tigd was. De bezaanmast verdeelt dat tweede gedeelte in twee zeer ongelijke deelen, daar de tafel, aan welke de passagiers bij het ontbijt en diner moesten plaats nemen, tegen dien mast stuitte, en wij dus als gepakte haringen...”
5

“...de kajuit hadden vastgespijkerd, moesten ons menigmaal tol vaste zitplaats dienen en zoo deze hunne dienst ook weigerden, de vloer. De tafel is wel verbaasd zwaar, maar daardoor waren wij meermalen in gevaar, vooral zij, die ’snachts hun loevlugt op den grond zochten, om er door verpletterd te worden, vooral omdat zij niet kon vastgesjord worden, en de klampen, die om de vier pooten gelegd waren, menigmaal hunne dienst weigerden of de tafel, door het overgaan van het schip, er werd uitgetild. Aan het einde van de kajuit, in het middenpenant, is een groote spiegel, die bedaard alle schokken en stooten heeft doorgestaan, schoon het penant zelf bij harden wind zoo hevig kon kraken, dat wij menigmaal beducht waren, dat de stukken ons om de ooren zouden vliegen. 'Des avonds hadden wij verlichting door eene vrij akelige lamp, zooals men zeide, van Amerikaansch model, die, in plaats van zooals op andere schepen aan de zoldering te worden vast- gemaakt en dus eene vrije beweging te hebben, op tafel...”
6

“...slooten en stampen, zoodat het voor ons bijna niet was uit te houden. Alles in de kajuit kreunde en kraakte, zoodat hel schip uit elkander scheen te barsten: de goede- ren , die in de kajuit waren , werden van den eenen naar den anderen kant geslingerd: het was soms of wij in een draai- molen zaten, dan weder of wij op een groot hobbelpaard geweldig op en neêr werden geschokt. De meesten onzer werden spoedig door zeeziekte aangetast en zochten hunne toevlugl in de kooijen; — ik bleef echter wel en kon het in bed niet uithouden. De nacht was daarom voor mij, die alleen in de kajuit opbleef, allerverschrikkelijkst, terwijl ik van buiten het loeijen van den storm, het plompen van het voorschip in hel water, hetgeen op gedurige kanonschoten...”
7

“...15 geleek, het slaan van de woedende golven over het schip, en hel bijna bovenmenschelijk werken der manschappen hoorde, om als het tijd was de zeilen te veranderen en het schip te wenden, dat bijna om het uur geschieden moest, opdat wij niet op de kust zouden vervallen. In groolen angst werd de nacht door mij doorgehragl en naauwelijks brak de eerste morgenschemering aan of ik ver- liet de achlerkajuil en ging in de voorkajuit of ik den loods of iemand anders kon te spreken krijgen. Loods en stuur- lieden bevestigden mij, dat het een barre nacht was ge- weest, de storm hevig en gedurig vlak tegen; zoodat meer- malen het schip met ongeloofelijk veel moeite moest ge- wend worden, doch dat men toch was vooruit gekomen en weldra de Engelsche kust hoopte te zien. Die hoop werd echter den geheelen dag van den 7den teleurgesteld, de he- vige wind bleef aanhouden, tot omstreeks 12 ure op den mid- dag, toen het bijna plotseling slil werd en de wind scheen te zullen veranderen. Dit gaf eenige verademing...”
8

“...opgaan in het huis Gods en mijne gebeden en dankzeggingen met de gemeente van Zijnen Zoon, voor Zijn aangezigt uitstorten. Wel wa- ren het mij onbekende menschen, met wie ik naar het be- dehuis opging en die er mij in omringden, wel was de taal grootendeels voor mij onverstaanbaar, waarin zoowel eere- als leerdienst werd verrigt, maar toch, ik had mijne eigen gedachten, die oprezen naar omhoog, mijn eigen woorden om voor den Heer uit te spreken, mijne eigen ge- zangen en psalmen, die ik in stilte kon aanheffen; ik was daar als het ware alleen met mijnen God, om Hem mijne...”
9

“...de schepen; ik heb daaronder eenige Nederlandsche opgemerkt. Op de stilte in de stad gedurende den Zondag is zooveel niet te roemen. Wel waren de meeste winkels gesloten en werd er op straat niet uitgevent, maar eenige stonden open, zooals ook bierhuizen, en des morgens tot faat in den voormiddag was er veel beweging aan de haven door het aankomen van panharing, die op karren werd geladen, nadat men er eerst veel zout onder had ver- mengd; misschien moeten deze wel gerookt worden. In den avond kon men de lucht of stank van den haring, die er zeer smerig uilzag, nog duidelijk waarnemen. Reeds vroeg waren er op hel hoofd en bij de haven veel wandelaars; dit duurde den geheelen dag door. De kerken, in sommigen van welke driemaal dienst werd gedaan, waren goed bezocht. Onder de aangename gewaarwoordingeu, welke ik te Ramsgate ondervond, moet ik ook tellen eene aankondiging en wel omdat deze, terwijl alles op muur en aanplakbor- den in het Engelsch was, een reglement bevattende voor de schepen...”
10

“...29 zeer op zijne lerugkomst hoopten, de zwaarte van zijnen doodstrijd vermeerderden, dan kan het niet te verwonderen zijn, dat hij het meermalen, vooral des nachts, als van wan- hoop uitschreeuwde. De tweede stuurman deed wal hij kon, door uit het Engelsch Prayer-book hem het een en ander voor te lezen, er met hem uit te bidden, en op de genade van God te wijzen; en wij hopen dat het eenigen invloed op zijn gemoed zal hebben gehad en God hem in Zijne ge- nade zal hebben aangenomen, wiens genade in Christus on- peilbaar is! Toen de tweede stuurman gisteren namiddag nog eens naar hem ging zien, was de laatste strijd reeds gestreden. Dat het ons allen sterk aandeed, wie zou het kunnen ontkennen? De dood van een’ man, met wien wij nog zoo kortelings hadden omgegaan, die in onze nabijheid had ziek gelegen, wiens kermen en krijten wij, vooral in den laatsten nacht gehoord hadden en die ons den slaap uit de oogen hadden gehouden, hoe zou het anders mogelijk zijn, als dat hij ons diep zou treffen...”
11

“...stevig bleef doorwaaijen, zoodat wij door el- kander 45 mijlen per etmaal maakten, als vooral daardoor, dat wij gisteren ten 5 ure het eerste land zagen, namelijk het eiland Dominique [aan onze regterhand zeer duidelijk en Martinique aan onze linkerhand zeer flaauw. De stuurlie- den meenden ook volgens hun bestek, land te moeten zien, en de eerste stuurman was den geheelen dag niet op zijn gemak; hij meende reeds in den morgen land te zien,doch dit schijnt zinsbedrog geweest te zijn; wij ten minste kon- den er niets van bespeuren; doch toen zich de hooge bergen van het eiland Dominique duidelijk aan den gezigtseinder begonnen levertoonen, toen was zijne zelfvoldoening en onze vreugde groot! Het was toch zeven weken geleden, sedert wij Ramsgate verlieten, dat wij geen land hadden gezien! Heer-...”
12

“...velden van Bethlehem en hetgroote wonderwerk daar geschied voor den geest en in mijne ver- beelding zag ik, in hel zoele Palestina, de herders nederlig- gen en de hemelen zich openen, terwijl de Engel neder- daalde, om de blijde boodschap te verkondigen. Vroeg reeds sloeg ik mijnen Bijbel op en las den tekst van jezus ge- boorte en herlas de Psalmen en Gezangen, welke bij gele- genheid van Zijn feest gezongen worden, en op het dek hief ik ook met een paar mijner kinderen eenige lofzan- gen aan. Kon ik dit feest op Curasao hebben gevierd, hoe verblijdend zou dit voor mij en de mijnen zijn geweestI doch dankbaar waren wij, dat wij allen in gezondheid aan Gods genade, het menschdom geschonken, moglen ge- denken. Zondag las ik de preek over, welke ik vóór een jaar, den Zondag vóór het Kersfeest, uit Maleachi had ge- houden, en heden eenige stoffen, die ik op het feest zelf had behandeld. Mogten allen, die aan boord zijn, zich vro- lijk en opgewekt gevoelen in den Heer. Maar_______ de eerste stuurman...”
13

“...50 Nederland, door den Munsterschen vrede in 1648, de rust was hersteld en de koophandel zonder eenige beletsels kon worden uitgeoefend. Meer echter nog toen in 1654 Brazilië ons ontviel en door de Portugezen werd bezet. Vele van de daér wonende en handeldrijvende Nederlanders begaven zich met der woon naar Curasao en braglen daarheen niet alleen hunne goederen en rijkdommen, die zij in het zoo vruchtbaar Brazilië verworven hadden, over, maar breidden ook den handel met de vaste kust van Amerika zoo zeer uit, dat aldaar bijna geen handelsvaarluig werd gezien, of het had de Nederlandsche vlag in top. Groot voordeel werd ook aan den handel in het algemeen en aan de welvaart van Curasao in hel bijzonder toegebragt, doordien de regering van Nederland aan de Israëlilen, die in 1669 uit Portugal ver- dreven waren, vrijheid gaf om zich hier neder te zetten: wel eerst, naar de met de liberaliteit dier tijden verbon- dene kleingeestigheid, in een van de stad verwijderd gedeelte, welke kleingeestigheid...”
14

“...Franschen op en viel hen zoo dapper aan, dat zij weldra het ingenomen terrein verlieten, naar hunne schepen vluglten en ijlings van wal staken, om dood en gevangenschap te ontgaan. Nog voor dat de vrede tusschen Nederland en Frankrijk in 1678 gesloten was, wenschte bodewijk xiv den hoon, die zijnen wapenen op Curasao aangedaan was, bloedig te wreken. De vloot, welke uitgerust werd om dit te volvoe- ren, mag wel groot heeten, in vergelijking van de weinige strijdkrachten, welke Curasao haar tegenover kon stellen; 20 oorlogschepen namelijk verlieten in het begin van ge- noemd jaar de haven van Brest, onder bevel van den Graaf d’estrées, die echter nog in last had, om eerst naar St. Do- mingo te stevenen, en daar alle manschappen, die konden gemist worden, aan boord der schepen te verdeelen, ten einde eene landing op verscheidene punten te bewerkstelli- gen. Bovendien hadden zich, als kaperschepen, nog een aan- tal kleine vaartuigen bij de vloot gevoegd, die te St. Do- mingo nog vermeerderd werden...”
15

“...die een vijand treft, hem ons lot broeder moet maken; maar wel is bet bekend, dat men sedert, tot op het laatst van de voorgaande eeuw, jaarlijks een dank- en bededag heeft ge- houden , om die zoo onverwachte redding, waarin Gods hand zoo duidelijk zigtbaar was, ook bij de nakomelingschap in het geheugen te bewaren. Men had het een moeten doen en het ander niet nalaten! Na een aantal jaren moesten de inwoners van Curasao weder deonreglvaardigheid van lodewijk xiv ondervinden, die het maar niet kon verkroppen, dal zulk een klein land, als Ne- derland , hem zoo menigmaal te water en te land het hoofd had geboden. Hij gaf in het begin van 1712 het bevel, dat 8 oorlogschepen de haven van Toulon zouden verlaten, om de West-Indische bezittingen der Nederlanders te vernielen. Hel smaldeel stond onder bevel van den Vice-Admiraal de cassard, de troepen onder dat van den Generaal brandeville. In genoemd jaar bezocht die vloot, na op de Kaap-Verdische eilanden, eene bezitting der Portugezen, gewoed...”
16

“...tegen elkander geslagen of van hunne ankers losgerukt en tegen de klippen en op de werven ge- smeten, waardoor eenige verpletterd werden of daarna, ge- heel en al lek geworden, zonken. Geen echter van de man- schappen dier schepen verloor het leven. De stad zelve werd wonderdadig verschoond, door dien de uitbarsting eene oos- telijke rigting nam, waar weinige huizen stonden; op een van deze werd het lijk van den kok later gevonden, nog met den potlepel in zijne hand geklemd. Al de lijken, die men kon vinden en die meestal deerlijk verminkt waren, ook dat van den kapitein, werden met krijgseer Ier aarde besteld. Hier bleef dan ten minste nog een scheepsjongen over, om de snoodheid of de verstandsverbijstering van een’ man te kunnen vermelden, door wiens toedoen zoovelen eens- klaps ten oordeel werden opgeroepen. Van hoevele dergelijke rampen bleef zelfs niet één getuige over, waardoor men, doch dikwijls te vergeefs, naar de oorzaak moet gissen 1 Wie denkt hier niet aan de ramp van Leyden, den...”
17

“...van alle blanken, misschien wel van alle onze kleurlingen zou geweest zijn. Er ontstond op de plantaadje de Knip onge- noegen onder de slaven, omdat de eigenaar hun het loon onthield, opgevende, dat zij schulden hadden gemaakt, die al- dus moesten afbelaald worden. De Negers weigerden te wer- ken en trokken naar de stad, met plan, zooals zij zeiden, om zich bij het Gouvernement te beklagen; over de plantaadje Santa Crux gaande, voegden zich de Negers, die daarop woonden bij hen, en de opstand kon gerekend worden een’ aanvang te hebben genomen, vooral toen hun getal door slaven van andere plantaadjes gedurig vermeerderde, men de rhum-distelleerderijen had opgebroken en door hel ge- bruiken van sterken drank lot den staat van volslagen woede was opgewonden. Het getal der opstandelingen klom weldra tot meer dan 2000, door wie de geheel ongenoegzame magt van even 40 soldaten, uil de stad gezonden, terstond op de vlugt werd gedreven. Nu overmoedig geworden, zich opperhoofden gekozen, en een...”
18

“...62 trachtten eerst den Gouverneur leuffer, zelfs onder aanbie- ding van eene belooning van twee en een halve ton gouds in hun belang over te halen, doch deze zich niet latende vinden en de geheele onderneming, zooveel hij kon, dwars- boomende (veel echter vermogt hij niet, want Curacao was toen ook reeds met Frankrijk verbroederd, even als het Moederland I), maakten zij met zekeren Franschman, welke hier woonde, en anderen, wien het eigenbelang boven het algemeen belang ging, eene zamenzwering, niets minder ten doel hebbende, dan om den Gouverneur gevangen te nemen, hem zoowel als andere ingezetenen ter dood te veroordee- len of te verbannen, alle koopwaren en bezittingen in be- slag te nemen en den Joden onder bedreiging van hetzelfde lot te zullen ondergaan, hun geld afhandig te maken. Ge- lukkig werd de geheele aanleg den avond te voren ontdekt, in den volgenden vroegen morgen devenadx en sarpostas gevangen genomen en op een vaartuig naar St. Domingo over- gebragt; de Fransche zamenzweerder...”
19

“...31s‘en Maart 1805, de Engelsche bevel- hebber MURRAY, een barhaarsch mensch, met 7 schepen voor de haven kwam, aan de westelijke en oostelijke kusten volk deed ontschepen, en alles op het platte land te vuur en te zwaard verwoestte of goeden prijs verklaarde. Bij eene over- rompeling van de plantaadje Ascension, vielen de koraman- dant der aldaar gestationeerde troepen, eenige officieren bijna 100 manschappen en 2 stukken geschut in zijne magt. De stad echter, door hare batterijen goed verdedigd, kon hij niet meester worden; en een aanval op het fort Beeken- burg in de oosler-divisie mislukt zijnde, moest hij zich...”
20

“...behouden wij voor ons, het betreurende, dat Curasao, hetwelk onder lauffer jareu lang en zoo schoon volhield, onder changüion bijna zonder slag of stoot bezweek. Lauffer kwam zoo eervol van de beschuldiging af van door het inroepen der hulp van een’ vijand Curacao te hebben gered: changüion werd tot den kogel veroordeeld, omdat hij onder zijn bestuur, den vijand ongevraagd had laten binnen komen! Eere, wieo eere toekomtI Het bestuur der Engelschen was niet ouregtvaardig of hard, maar wat niet kon verhinderd worden, gebeurde: door de veranderde omstandigheden der wereld, gingen ook han- del en welvaart op Curasao al meer achteruit en daalden zelfs tot eene schrikbarende diepte, toen er een oorlog tus- schen Engeland en de Vereeuigde Staten uitbarslte, die drie jaren duurde. Van die gewesten toch had de meeste toevoer van levensmiddelen naar Curasao plaats. Doch ook die ramp ging voorbij, en toen den 4den Maart 1816, ten gevolge van den vrede te Parijs in het vorige jaar gesloten, Curasao...”