|
|
Your search within this document for 'dal,beter' resulted in 61 matching pages.
|
1 |
 |
“...Welk belang, vroeg ik mij zelven meermalen af, als ik
beginnen wilde mijne «herinneringen” voor de drukpers
gereed te maken, welk belang zal het Nederlandsche pu-
bliek toch wel in die herinneringen stellen? Zou het niet
beter zijn ze in mijnen lessenaar te bewaren en der verge-
telheid over te geven? Hoe velen toch hebben reisverhalen,
zeereizen, door de pers bekend gemaakt! En hoe afmattend*
is het dikwijls voor den lezer om eene reis ten einde te
brengen, die hij dan toch ten einde toe lezen wil, alleen
omdat hij die begonnen is, maar met een zucht na de
laatste bladzijde het boek digt slaat en bij zich zelven mom-
pelt: »’l is niet veel bijzonders!” Wat kon mij dan over-
halen om, daar ik dit weet en meermalen zelf ondervonden
heb, toch mijne herinneringen de wereld in te zenden?
Is het schrijfzucht, die mij aanzette, om wat mij op
mijne eerste (misschien wel mijne laatste, ten minste
groote zeereis!) gebeurde, te boek te stellen? — is hel mis-
schien de begeerte, dat mijne talrijke...”
|
|
2 |
 |
“...6
verhaald van de zeeziekte, waarvan wij allen gaarne ver-
schoond zouden willen blijven. Toch hadden wij het er op
durven wagen , indien wij maar in het ruime sop gekomen
waren, maar nu moest onze moed tot nader order blijven
rusten, daar wij weder van den tweeden stuurman, van
Curasao afkomstig, vernamen, dal de kapitein dien nacht
lot afdoening van eenige zaken naar Amsterdam was ver-
trokken en Donderdag eerst terugkeeren zou, zoo dat wij
dan ten minsten zeker nog een paar dagen in het Nieuwe
Diep zouden moeten blijven liggen, en wie weet hoe vele
nog na dien, indien de wind in het Westen bleef of de
storm weder opkwam, hetgeen in dit jaargetijde nog al ge-
woon is.
Voor ik echter verder ga, wil ik trachten eenige be-
schrijving te geven van den bodem waarop wij ons bevon-
den. De Ricol (eene soort van vrouwennaam, naar een
meisje aan het vaartuig gegeven; men vindt ook de verklei-
ningsnaam Ricolette, als naam van een vaartuig) is een
driemast barkschip, zoogenaamd klipperschip, varende...”
|
|
3 |
 |
“...aan den grond vastgenageld.
Dit geschiedde zoo wat ongeveer twaalf uren, toen het wa-
ter op zijn hoogst was. De stoomboot spande alle mogelijke
kracht in; Jan en alle man gingen aan het werk, maar
niets mogt baten, en toen de boot nog eens, wel voor de
twintigste keer alle krachten inspande en een zware tros
brak, was het gedaan en er was aan geen vertrekken meer
te denken! Wel bragt men nog een tros van het achterschip
naar den dijk bikboordszijde, om het zoo mogelijk af te
winden, maar ook dal was te vergeefs en wij moesten de...”
|
|
4 |
 |
“...den onkundigen
met een woord, dat het is: de hoogte berekenen naar den
stand der zon ten twaalf ure des middags, waar men zich be-
vindt — Zondag en Maandag deed ons kennen, dat wij den
eersten dag een goed eind weegs op zee gevorderd waren en
heden dat wij midden in de Noordzee waren, nog ver van
de Hoofden, of het begin van het dusgenaamde kanaal,
tusschen Frankrijk en Engeland. Er werd nu gedurig gela-
veerd , doch met zulke groote streken, dat wij het niet be-
merkten niet alleen, maar zelfs dal het zeilen hij den wind
ons geen gering genoegen verschafte, daar het schip zeer
vast stond en de beweging dus bijna onmerkbaar was; in
het geheel was de Ricot, hij al zijne bewegingen en schom-
melingen, als er windstilte was, of het voor het lapje ging
een uitmuntend zeiler, bij en van den wind....”
|
|
5 |
 |
“...wind scheen
te zullen veranderen. Dit gaf eenige verademing, maar ik
vermoedde, dal die stille slechts van korten duur zou zijn
en op nieuw de wind heviger nog dan hij gedaan had zou
op gaan steken. Het overige van den dag bleef echter vrij
kalm: maar zooals ik wel gedacht had, wakkerde de wind
tegen den nacht wederom aan en werd omstreeks midder-
nacht nogmaals tot eenen allerhevigslen storm. Wat zal ik
op nieuw de tooneelen beschrijven, die zich dezen nacht
herhaalden! in ’l kort legen den morgen was de wind tot
een vliegenden storm aangewakkerd, die het onmogelijk deed
worden, bij de uitgeputheid der manschappen, langer zee te
houden. Er werd naar land uitgezien en gelukkig de Engel-
sche kust ontdekt en in de verte loodsbooten. Wij haalden
den kapitein, die nog altijd wilde volhouden, om er tegen
op te werken, vooral ook door de vertoogen van den eer-
sten stuurman, die als met deze wateren bekend, beter niet
den loods het gevaar besefte, waarin wij verkeerden, over
om een loodsboot...”
|
|
6 |
 |
“...17
voren geweten hadden, (maar wie weet dal) zich de meer-
dere opoffering hebben getroost, en over Engeland en
St. Thomas, met de zoogenaamde landmail naar Curasao ge-
gaan zijn.
Die landmail is eene voortreffelijke uitvinding, maar zeer
kostbaar. Men kan te Rotterdam aan boord eener Engelsche
stoomboot gaan, die u naar Southampton overbrengt, waar
de stoomboot gereed ligt voor de West-Indiè. Deze brengt
u naar St. Thomas, waar andere stoombooten zich bevin-
den, die u naar Suriname, Demerary of Curasao heenvoe-
ren. De passage wordt met alle onkosten op f 700 gerekend,
doch de reis geschiedt in 14 of 16 dagen en binnen 20 da-
gen is men dus uil Holland op Curacao of omgekeerd. Met
de landmail, die tweemaal per maand heen en weder gaal,
worden thans ook de brieven verzonden, hetgeen vooral
voor Curasao een groot gemak is, aangezien de weinige ge-
meenschap, welke er van dat eiland met Holland is, ko-
mende er naauwelijks in het jaar 5 of 6 schepen uit Hol-
land aan. De West-Indische M...”
|
|
7 |
 |
“...18
van de hoofden, van de matrozen kan ik bijna niets zeggen.
Omgang met hen en de passagiers is er niet, waartoe ook
de vreemde talen, die zij spreken, wel het zijne toebrengt:
maar over het algemeen schijnt alles wat aan boord be-
hoort, een slag van menschen te wezen, dal, zonder eenige
christelijke opvoeding, ten minste zonder de beoefening van
christelijke opleiding daarheen leeft, zich om Ood, noch
godsdienst, noch Zaligheid bekommerende.
Allerongelukkigst voorwaar bij menschen, die zich zoo ge-
heel aan God moesten vasthouden, daar zij elk oogenblik
zijne hulp en bijstand zoozeer noodig hebben en gedurig
Gods groote werken kunnen aanschouwen, waaruit zijne
heerlijkheid ons tegenblinkt.
Maar ruw en omstuimig als het element is, dat zij be-
varen, schijnen ook hunne harten te wezen, voor geene
indrukken van godsdienst over het algemeen vatbaar, zoo
ten minste beschouw ik de bemanning van de Ricot, die
hoe klein ook, toch uit onderscheidene natiën is zamenge-
steld. De kapitein, een...”
|
|
8 |
 |
“...op te roepen, zooals te Hoo-
geveen in Drenthe geschiedt 1
Het grootste gedeelte van de godsdienstoefening bij de
Episkopaalsche kerk, in eene van welker gebouwen ik mij
bevond, bestaal in eeredienst, en wel in eene, zooals be-
kend is, met die der Roomsche kerk veel overeenkomende,
behalve dat het gezang door de geheele gemeente wordt
aangeheven. Maar of nu dit de wijze is, om de eeredienst
werkelijk eeredienst te doen zijn, moet ik betwijfelen. Het
is een vorm, waaraan men gewoon raakt, door dal hij ge-
durig wederkeert, waarbij hel hart koel kan blijven en
waarbij de lippen zich openen om werkluigelijk uit den Rij-
bel iels op te zeggen of geschreven gebeden na te spreken,
maar waarbij de ziel geen voedsel ontvangt. Hoe eentoonig
en stuitend vooral moet dit zijn voor den dienaar der gods-
dienst, die zelfs genoodzaakt is, om gezette formulieren uit
te spreken, ofschoon hij de leer, welke er in is uitgedrukl,
geheel of gedeeltelijk verwerpt. Hel gezang, ofschoon kort,
is plegtslalig door...”
|
|
9 |
 |
“...den vooravond eenig licht te geven en op de levendigheid
van dat licht hopen wij eiken avond en nacht meer. Doch
meer nog hopen wij en vertrouwen wij op dal nooit onder-
gaand Licht, dat in den beginne sprak: //Er zij licht!” om
ons pad te banen door de zee; want ook de zee is Zijns en
Hij gebiedt de winden en bestuurt de golven van den oceaan.
Dat genen zacht mogen waaijen en anderen kalm daarheen
vloeijen, volgens Zijn bestel, dat is onze hoop en bede; op-
dat wij op de groote baren kalm en gerust mogen zijn, en
bedaard genoeg van gemoed om aan Hem en Zijne werken
en Zijne genade in christus jezus te denken!
Des morgens en namiddags van den 13den November zagen
wij nog eenige schepen in de verte regts en links, die den-
zelfden weg als wij schenen te volgen; land is niet meer te
zien.
18 November. Het is nu reeds vijf dagen geleden, dal wij
van Ramsgate met een goeden wind vertrokken zijn en of-
schoon gisteren en heden de wind niet vlak Oost maar
Zuidoost is, zoo vorderen wij toch goed...”
|
|
10 |
 |
“...28
heerlijke maneschijn. De warmle doet zich reeds eenigzinls
gevoelen. Wij hebben nog al ongestelden aan boord, waar-
onder de kapitein, die reeds gedurende drie dagen aan he-
vige pijnen en koortsen lijdt.
20 November. Gisteren bij het stille weder zagen wij in
zee zekere visschen, tonijnen genaamd, niet ver van ons
schip, duidelijk met het oog. De zeeman noemt ze den
boer met zijne varkens, omdat dal zwartachtig soort van
visschen, die zich gedurig even boven het water verheffen,
wel iels van kleine varkens heeft. Gewoonlijk zwemmen
zij gedurende geruimen tijd vóór het schip uit: nu waren
zij er achter en verwijderden zich naar het Noorden, waar-
uit de eerste stuurman Noordenwind voorspelde, omdat die
visschen gewoonlijk legen den wind zouden opzwemmen.
Tot hiertoe is zijn vermoeden nog niet bevestigd.
Den 21sten in den voormiddag werden wij door een Spaansch
schip gepraaid, Julie geheeten, van Spanje naar Calais met
wijn. Hel was een brik en kwam goed met ons overeen in
berekening...”
|
|
11 |
 |
“...nachten zijn tusschen de
keerkringen niet donker en de sterren glinsteren zoodanig,
dat zij den geheelen hemel lot zelfs digt bij den horizont
verlichten, en den nacht als lol den dag maken. Wel waar
zooals hel luidt in den 8sten Psalm, » Als ik uwen hemel
aanzie, het werk uwer vingeren, de maan en de sterren,
die Gij bereid hebt; o Heer! onze Heer! hoe heerlijk is uwe
naam op de gansche aarde!”
Ja, wij bevinden ons thans tusschen de keerkringen. Eer-
gisteren zijn wij er binnengekomen. Wij dachten, dal de ma-
trozen hel zouden vergeten. Want op reis naar de West-
Indië is het passeren der keerkringen even zoo goed als
het passeren der linie op eene reis naar Oosl-Indië, eene
zekere feestelijkheid. Doch Janmaat vergal hel niet, al was
hel een dag te laat, en indien er genoeg manschappen aan
boord waren geweest, zou zeker vriend Neplunus ook aan
boord zijn gekomen. Nu echter werden ons slechts, door
de matrozen plegtig zaamgeroepen, de wetten voorgele-
zen, voor hen die voor hel eerst zijn gebied...”
|
|
12 |
 |
“...heerlijke verkwikking hebben bezorgd. Sedert hebben
de visschen ons verlaten. Gisteren zag men een aantal haai-
jen het schip voorbij zwemmen, doch het zou moeite te
vergeefs geweest zijn pogingen aan te wenden, om ze te
vangen, ofschoon een haak met een stuk spek gereed ligt.
Een schip, dat gisteren in het gezigt is gekomen en he-
den nog wordt opgemerkt, schijnt met ons gelijken koers
te houden, doch de weinige wind veroorlooft niet elkander
te naderen. Dus bijna niets dan lucht en water. Niet dal
dit gezigt ons zou vervelen. Meer en meer worden wij aan
dat gezigt gewoon en kunnen ons uren lang op het dek ver-
maken, om naar de lucht of in het water te turen. Voor
al in het laatste, als er maar eenige gang in het schip is.
Als er geen wind is, is het een zeer onaangenaam heen en
weêr slingeren, hetgeen eergisteren vooral het geval was.
21 December. De hoop, welke ik den vorigen keer meende dat
verdween, wakkert thans meer en meer aan, daar wij sedert
vier dagen goeden en sterken wind gekregen...”
|
|
13 |
 |
“...40
twee mijlen afstands omvaren en dan beneden de eilanden
naar Curacao stevenen, om er zoo mogelijk nog op den 27sten
aan te komen. IJdele verwachting! Toen wij allen omstreeks
8 ure des avonds, deels op het dek, deels in de kajuit wa-
ren, gevoelden wij op eens, met volle, zeilen zeilende, eene
geweldige dreuning van onderen in het schip, niet beter te
vergelijken dan met de beweging die eene aardbeving ver-
oorzaakt (ik had dit nog eens in de Zuiderzee gevoeld, toen
ik met hevigen storm in 1846, meen ik, in December, van
Urk naar Knkhuizen voer en wij op den grond stootten). Vree-
selijkwas de uitwerking van dien schok op ons allen, daar
de matrozen riepen: »het schip heeft op eene klip gestoten
en zinkt!” Het eerste wat men deed, was om de zeilen ne-
der te halen of los te snijden, dan om de booten los te ma-
ken; wij spoedden ons om al hetgeen ons eenigzins nood-
zakelijk en kostbaar toescheen te bergen en ons zoo goed
mogelijk aan te kleeden. Ondertusschen scheen het schip
vast te...”
|
|
14 |
 |
“...onmerkbaar te bewe-
gen en te verheffen. Wij zagen naar het schip, zagen el-
kander aan, riepen met verbazing uit: » het schip is in be-
weging,” en in één oogenblik was er een man aan het roer,
hielpen wij de bazaan hijschen en werden door een stevi-
gen wind afgedreven naar zee. Gedurig zaten wij in vrees,
dal het schip wederom op een anderen bank zou sloo-
ten en onze toestand nog gevaarlijker worden; doch ver-
der geen beletsel, geen ongemak, geen lek: geen water in
het ruim, en daarbij hadden wij het geluk, de boot en de
manschappen, die de beweging van het schip ook in de
verte hadden gezien en er op toeroeiden, wederom in te
nemen en aldus te zamen de reis te vervolgen. Dal was wel...”
|
|
15 |
 |
“...42
eene onverwachte, wonderbare redding van Gods hand,wien
wij er alleen de eer voor geven! Wat inenschenkrachten niet
hadden vermogt, deed Hij, door het water te laten rijzen
en ons een gunstige Zuidoosten wind toe te zenden.
De oorzaak van onze stranding op de Roques schijnt de
geweldige strooming te zijn geweest, welke in die wateren
loopt. De eerste stuurman, het beter rekenende, om beneden
de eilanden naar Curgcao te stevenen, had op die strooming
niet gerekend. Hadden wij den zin van den tweeden stuurman
gedaan, en boven de eilanden gehouden, (zooals wij den vol-
genden dag deden) wij hadden op de Roques niet vervallen. Op
die eilanden of banken vergaan vele schepen, er is bijna
geen voorbeeld, dat een, die er is opgezeild, er wordt af-
gebragt. Inwoners van Ronaire en Curasao gaan er meest
kalk branden, omdat er overvloed van hout is. Wij hebben
lot gedachtenis eenige stukken koraalrots medegenomen.
De stuurlieden waren ondertusschen nog niet op hun ge-
mak, totdat zij de hoogte...”
|
|
16 |
 |
“...49
van de Indianen sneuvelden er in het geheel slechts vijf. De
Gouverneur of liever Directeur van walbeek nam daarop
bezit van het eiland in naam van Nederland of van de
Wesl-Indische Maatschappij, doch onder niet zeer gunstige
omstandigheden, daar eene vierjarige droogte de helft van
het vee en vele vruchtboomen had doen uitsterven. —
Men kan hieruit zien, dal de droogte op Curacao zich niet
van de laatste jaren dagleekent, en hare oorzaak zou heb-
ben in het omkappen van hout. De rotsachtige bodem ver-
hindert overigens dat er veel geboomte groeit.
De toestand der Hollanders op Curasao was in het eerst
niet zeer benijdenswaardig. Behalve het gebrek aan drink-
water en versch voedsel, waarmede men te worstelen had,
bleef gedurig de vrees bestaan, dat de Spanjaarden het ei-
land zouden aantasten en weder onder hun gebied brengen;
en het bleek later dat daartoe werkelijk plannen beraamd,
doch door bijkomende omstandigheden niet waren uitgevoerd.
Weldra echter daagde uil het vaderland in...”
|
|
17 |
 |
“...SI
ook door goud, waarmede zoowel in den oorlog gestreden
wordt als met het staal; daar de toenmalige Gouverneur
van Curasao, jan donker, onder de verdenking lag, die na-
derhand wel niet bewezen doch ook niet opgeheven is, dal
hij het eiland den vijand in handen wilde spelen. Toen dan
ook de bas, Gouverneur van St. Domingo, met 600 man in
de Caracasbaai, op het oostelijk gedeelte van Curacao, waar
slechts eene bezetting van 25 man was met eene kleine bat-
terij, wras geland, de batterij weldra was vermeesterd, en
zijne manschappen reeds op een kwartier uurs afstand van
de stad, op den berg Allena, hadden post gevat, nam de
kapitein-kommandant der burgerij of schutterij, daar de
Gouverneur niets uitvoerde, het bevel der aanwezige troe-
pen op zich, liet den Gouverneur gevangen nemen en van
de bastions der stad op den vijand vuren. Het garnizoen,
toen slechts uil 80 man bestaande, maar geholpen door een
aantal matrozen der schepen die in de haven lagen, en die
aan vrijbuiterij en smokkelarij...”
|
|
18 |
 |
“...treft, hem ons lot broeder moet maken; maar wel
is bet bekend, dat men sedert, tot op het laatst van de
voorgaande eeuw, jaarlijks een dank- en bededag heeft ge-
houden , om die zoo onverwachte redding, waarin Gods hand
zoo duidelijk zigtbaar was, ook bij de nakomelingschap in
het geheugen te bewaren. Men had het een moeten doen
en het ander niet nalaten!
Na een aantal jaren moesten de inwoners van Curasao weder
deonreglvaardigheid van lodewijk xiv ondervinden, die het
maar niet kon verkroppen, dal zulk een klein land, als Ne-
derland , hem zoo menigmaal te water en te land het hoofd
had geboden. Hij gaf in het begin van 1712 het bevel, dat
8 oorlogschepen de haven van Toulon zouden verlaten, om
de West-Indische bezittingen der Nederlanders te vernielen.
Hel smaldeel stond onder bevel van den Vice-Admiraal de
cassard, de troepen onder dat van den Generaal brandeville.
In genoemd jaar bezocht die vloot, na op de Kaap-Verdische
eilanden, eene bezitting der Portugezen, gewoed te hebben,
Suriname...”
|
|
19 |
 |
“...lijk met f 1.33) aan le bieden. Er werden echter 300,000
geëischt, doch deze ten laatste tot 115,000 verminderd, die
zoowel in geld, als koopwaren en slaven zouden geleverd
worden. Het duurde echter nog tot den 218ten Maart, eer
men die som bijeen had, de gijzelaars, die men van beide
kanten gesteld had, werden toen uitgeleverd, en de Fran-
schen vertrokken in den avond van den 22sten. — Of hpt nu
werkelijk aan het gering getal manschappen moet worden
loegeschreven, dat men den Franschen niet beter het hoofd
had geboden, ofschoon die toch altijd verhinderd werden
digt bij de stad te komen wegens het geschut der forten,
dan wel aan den onwil van het scheepsvolk, om met de
weinige militairen en de toen nog niet zoo goed als thans
georganiseerde schutterij tegen den vijand te handelen, óf...”
|
|
20 |
 |
“...61
ten, voor de vrijgevochtenen geboren! Het voorbeeld van
aan Curasao naburige landen is dédr, om het te bewijzen,
hoezeer verdeeldheid, partijschap, onveiligheid, moord en
doodslag jaren lang het land beroeren, totdat de vrijen we-
derom ondereen’ dictator moeten bukken. En die landen nog,
zij kunnen zich zelve voeden, en de mensch, die maar wat
werken wil, vindt er overvloed; maar Curasao, een eiland,
dal van buiten af moet worden gevoed, daar het niet al-
leen den naam, maar ook de daad heeft van onvruchtbaar-
heid! Ware de opstand hun gelukt, weldra zouden de vrijen
elkander hebben vernietigd, omdat het voedsel zou hebben
ontbroken, en de overgeblevenen voor hel grootste gedeelte
genoodzaakt zijn geweest, het eiland te verlaten, ten einde
elders brood te zoeken. Moge de vrijverklaring der slaven,
ter eere der menschheid, spoedig dadr zijn, en die nieuwe
vrijen, dan welgezinde meesters aantreffen, die hun het
zuurgewonnen brood niet. met tranen doen eten, maar hen
als Christenen liefderijk...”
|
|
|