Your search within this document for 'Dal,slepchi' resulted in 50 matching pages.
 
1

“...6 verhaald van de zeeziekte, waarvan wij allen gaarne ver- schoond zouden willen blijven. Toch hadden wij het er op durven wagen , indien wij maar in het ruime sop gekomen waren, maar nu moest onze moed tot nader order blijven rusten, daar wij weder van den tweeden stuurman, van Curasao afkomstig, vernamen, dal de kapitein dien nacht lot afdoening van eenige zaken naar Amsterdam was ver- trokken en Donderdag eerst terugkeeren zou, zoo dat wij dan ten minsten zeker nog een paar dagen in het Nieuwe Diep zouden moeten blijven liggen, en wie weet hoe vele nog na dien, indien de wind in het Westen bleef of de storm weder opkwam, hetgeen in dit jaargetijde nog al ge- woon is. Voor ik echter verder ga, wil ik trachten eenige be- schrijving te geven van den bodem waarop wij ons bevon- den. De Ricol (eene soort van vrouwennaam, naar een meisje aan het vaartuig gegeven; men vindt ook de verklei- ningsnaam Ricolette, als naam van een vaartuig) is een driemast barkschip, zoogenaamd klipperschip, varende...”
2

“...aan den grond vastgenageld. Dit geschiedde zoo wat ongeveer twaalf uren, toen het wa- ter op zijn hoogst was. De stoomboot spande alle mogelijke kracht in; Jan en alle man gingen aan het werk, maar niets mogt baten, en toen de boot nog eens, wel voor de twintigste keer alle krachten inspande en een zware tros brak, was het gedaan en er was aan geen vertrekken meer te denken! Wel bragt men nog een tros van het achterschip naar den dijk bikboordszijde, om het zoo mogelijk af te winden, maar ook dal was te vergeefs en wij moesten de...”
3

“...den onkundigen met een woord, dat het is: de hoogte berekenen naar den stand der zon ten twaalf ure des middags, waar men zich be- vindt — Zondag en Maandag deed ons kennen, dat wij den eersten dag een goed eind weegs op zee gevorderd waren en heden dat wij midden in de Noordzee waren, nog ver van de Hoofden, of het begin van het dusgenaamde kanaal, tusschen Frankrijk en Engeland. Er werd nu gedurig gela- veerd , doch met zulke groote streken, dat wij het niet be- merkten niet alleen, maar zelfs dal het zeilen hij den wind ons geen gering genoegen verschafte, daar het schip zeer vast stond en de beweging dus bijna onmerkbaar was; in het geheel was de Ricot, hij al zijne bewegingen en schom- melingen, als er windstilte was, of het voor het lapje ging een uitmuntend zeiler, bij en van den wind....”
4

“...dat het een barre nacht was ge- weest, de storm hevig en gedurig vlak tegen; zoodat meer- malen het schip met ongeloofelijk veel moeite moest ge- wend worden, doch dat men toch was vooruit gekomen en weldra de Engelsche kust hoopte te zien. Die hoop werd echter den geheelen dag van den 7den teleurgesteld, de he- vige wind bleef aanhouden, tot omstreeks 12 ure op den mid- dag, toen het bijna plotseling slil werd en de wind scheen te zullen veranderen. Dit gaf eenige verademing, maar ik vermoedde, dal die stille slechts van korten duur zou zijn en op nieuw de wind heviger nog dan hij gedaan had zou op gaan steken. Het overige van den dag bleef echter vrij kalm: maar zooals ik wel gedacht had, wakkerde de wind tegen den nacht wederom aan en werd omstreeks midder- nacht nogmaals tot eenen allerhevigslen storm. Wat zal ik op nieuw de tooneelen beschrijven, die zich dezen nacht herhaalden! in ’l kort legen den morgen was de wind tot een vliegenden storm aangewakkerd, die het onmogelijk deed worden...”
5

“...17 voren geweten hadden, (maar wie weet dal) zich de meer- dere opoffering hebben getroost, en over Engeland en St. Thomas, met de zoogenaamde landmail naar Curasao ge- gaan zijn. Die landmail is eene voortreffelijke uitvinding, maar zeer kostbaar. Men kan te Rotterdam aan boord eener Engelsche stoomboot gaan, die u naar Southampton overbrengt, waar de stoomboot gereed ligt voor de West-Indiè. Deze brengt u naar St. Thomas, waar andere stoombooten zich bevin- den, die u naar Suriname, Demerary of Curasao heenvoe- ren. De passage wordt met alle onkosten op f 700 gerekend, doch de reis geschiedt in 14 of 16 dagen en binnen 20 da- gen is men dus uil Holland op Curacao of omgekeerd. Met de landmail, die tweemaal per maand heen en weder gaal, worden thans ook de brieven verzonden, hetgeen vooral voor Curasao een groot gemak is, aangezien de weinige ge- meenschap, welke er van dat eiland met Holland is, ko- mende er naauwelijks in het jaar 5 of 6 schepen uit Hol- land aan. De West-Indische M...”
6

“...18 van de hoofden, van de matrozen kan ik bijna niets zeggen. Omgang met hen en de passagiers is er niet, waartoe ook de vreemde talen, die zij spreken, wel het zijne toebrengt: maar over het algemeen schijnt alles wat aan boord be- hoort, een slag van menschen te wezen, dal, zonder eenige christelijke opvoeding, ten minste zonder de beoefening van christelijke opleiding daarheen leeft, zich om Ood, noch godsdienst, noch Zaligheid bekommerende. Allerongelukkigst voorwaar bij menschen, die zich zoo ge- heel aan God moesten vasthouden, daar zij elk oogenblik zijne hulp en bijstand zoozeer noodig hebben en gedurig Gods groote werken kunnen aanschouwen, waaruit zijne heerlijkheid ons tegenblinkt. Maar ruw en omstuimig als het element is, dat zij be- varen, schijnen ook hunne harten te wezen, voor geene indrukken van godsdienst over het algemeen vatbaar, zoo ten minste beschouw ik de bemanning van de Ricot, die hoe klein ook, toch uit onderscheidene natiën is zamenge- steld. De kapitein, een...”
7

“...op te roepen, zooals te Hoo- geveen in Drenthe geschiedt 1 Het grootste gedeelte van de godsdienstoefening bij de Episkopaalsche kerk, in eene van welker gebouwen ik mij bevond, bestaal in eeredienst, en wel in eene, zooals be- kend is, met die der Roomsche kerk veel overeenkomende, behalve dat het gezang door de geheele gemeente wordt aangeheven. Maar of nu dit de wijze is, om de eeredienst werkelijk eeredienst te doen zijn, moet ik betwijfelen. Het is een vorm, waaraan men gewoon raakt, door dal hij ge- durig wederkeert, waarbij hel hart koel kan blijven en waarbij de lippen zich openen om werkluigelijk uit den Rij- bel iels op te zeggen of geschreven gebeden na te spreken, maar waarbij de ziel geen voedsel ontvangt. Hoe eentoonig en stuitend vooral moet dit zijn voor den dienaar der gods- dienst, die zelfs genoodzaakt is, om gezette formulieren uit te spreken, ofschoon hij de leer, welke er in is uitgedrukl, geheel of gedeeltelijk verwerpt. Hel gezang, ofschoon kort, is plegtslalig door...”
8

“...den vooravond eenig licht te geven en op de levendigheid van dat licht hopen wij eiken avond en nacht meer. Doch meer nog hopen wij en vertrouwen wij op dal nooit onder- gaand Licht, dat in den beginne sprak: //Er zij licht!” om ons pad te banen door de zee; want ook de zee is Zijns en Hij gebiedt de winden en bestuurt de golven van den oceaan. Dat genen zacht mogen waaijen en anderen kalm daarheen vloeijen, volgens Zijn bestel, dat is onze hoop en bede; op- dat wij op de groote baren kalm en gerust mogen zijn, en bedaard genoeg van gemoed om aan Hem en Zijne werken en Zijne genade in christus jezus te denken! Des morgens en namiddags van den 13den November zagen wij nog eenige schepen in de verte regts en links, die den- zelfden weg als wij schenen te volgen; land is niet meer te zien. 18 November. Het is nu reeds vijf dagen geleden, dal wij van Ramsgate met een goeden wind vertrokken zijn en of- schoon gisteren en heden de wind niet vlak Oost maar Zuidoost is, zoo vorderen wij toch goed...”
9

“...28 heerlijke maneschijn. De warmle doet zich reeds eenigzinls gevoelen. Wij hebben nog al ongestelden aan boord, waar- onder de kapitein, die reeds gedurende drie dagen aan he- vige pijnen en koortsen lijdt. 20 November. Gisteren bij het stille weder zagen wij in zee zekere visschen, tonijnen genaamd, niet ver van ons schip, duidelijk met het oog. De zeeman noemt ze den boer met zijne varkens, omdat dal zwartachtig soort van visschen, die zich gedurig even boven het water verheffen, wel iels van kleine varkens heeft. Gewoonlijk zwemmen zij gedurende geruimen tijd vóór het schip uit: nu waren zij er achter en verwijderden zich naar het Noorden, waar- uit de eerste stuurman Noordenwind voorspelde, omdat die visschen gewoonlijk legen den wind zouden opzwemmen. Tot hiertoe is zijn vermoeden nog niet bevestigd. Den 21sten in den voormiddag werden wij door een Spaansch schip gepraaid, Julie geheeten, van Spanje naar Calais met wijn. Hel was een brik en kwam goed met ons overeen in berekening...”
10

“...nachten zijn tusschen de keerkringen niet donker en de sterren glinsteren zoodanig, dat zij den geheelen hemel lot zelfs digt bij den horizont verlichten, en den nacht als lol den dag maken. Wel waar zooals hel luidt in den 8sten Psalm, » Als ik uwen hemel aanzie, het werk uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt; o Heer! onze Heer! hoe heerlijk is uwe naam op de gansche aarde!” Ja, wij bevinden ons thans tusschen de keerkringen. Eer- gisteren zijn wij er binnengekomen. Wij dachten, dal de ma- trozen hel zouden vergeten. Want op reis naar de West- Indië is het passeren der keerkringen even zoo goed als het passeren der linie op eene reis naar Oosl-Indië, eene zekere feestelijkheid. Doch Janmaat vergal hel niet, al was hel een dag te laat, en indien er genoeg manschappen aan boord waren geweest, zou zeker vriend Neplunus ook aan boord zijn gekomen. Nu echter werden ons slechts, door de matrozen plegtig zaamgeroepen, de wetten voorgele- zen, voor hen die voor hel eerst zijn gebied...”
11

“...heerlijke verkwikking hebben bezorgd. Sedert hebben de visschen ons verlaten. Gisteren zag men een aantal haai- jen het schip voorbij zwemmen, doch het zou moeite te vergeefs geweest zijn pogingen aan te wenden, om ze te vangen, ofschoon een haak met een stuk spek gereed ligt. Een schip, dat gisteren in het gezigt is gekomen en he- den nog wordt opgemerkt, schijnt met ons gelijken koers te houden, doch de weinige wind veroorlooft niet elkander te naderen. Dus bijna niets dan lucht en water. Niet dal dit gezigt ons zou vervelen. Meer en meer worden wij aan dat gezigt gewoon en kunnen ons uren lang op het dek ver- maken, om naar de lucht of in het water te turen. Voor al in het laatste, als er maar eenige gang in het schip is. Als er geen wind is, is het een zeer onaangenaam heen en weêr slingeren, hetgeen eergisteren vooral het geval was. 21 December. De hoop, welke ik den vorigen keer meende dat verdween, wakkert thans meer en meer aan, daar wij sedert vier dagen goeden en sterken wind gekregen...”
12

“...onmerkbaar te bewe- gen en te verheffen. Wij zagen naar het schip, zagen el- kander aan, riepen met verbazing uit: » het schip is in be- weging,” en in één oogenblik was er een man aan het roer, hielpen wij de bazaan hijschen en werden door een stevi- gen wind afgedreven naar zee. Gedurig zaten wij in vrees, dal het schip wederom op een anderen bank zou sloo- ten en onze toestand nog gevaarlijker worden; doch ver- der geen beletsel, geen ongemak, geen lek: geen water in het ruim, en daarbij hadden wij het geluk, de boot en de manschappen, die de beweging van het schip ook in de verte hadden gezien en er op toeroeiden, wederom in te nemen en aldus te zamen de reis te vervolgen. Dal was wel...”
13

“...49 van de Indianen sneuvelden er in het geheel slechts vijf. De Gouverneur of liever Directeur van walbeek nam daarop bezit van het eiland in naam van Nederland of van de Wesl-Indische Maatschappij, doch onder niet zeer gunstige omstandigheden, daar eene vierjarige droogte de helft van het vee en vele vruchtboomen had doen uitsterven. — Men kan hieruit zien, dal de droogte op Curacao zich niet van de laatste jaren dagleekent, en hare oorzaak zou heb- ben in het omkappen van hout. De rotsachtige bodem ver- hindert overigens dat er veel geboomte groeit. De toestand der Hollanders op Curasao was in het eerst niet zeer benijdenswaardig. Behalve het gebrek aan drink- water en versch voedsel, waarmede men te worstelen had, bleef gedurig de vrees bestaan, dat de Spanjaarden het ei- land zouden aantasten en weder onder hun gebied brengen; en het bleek later dat daartoe werkelijk plannen beraamd, doch door bijkomende omstandigheden niet waren uitgevoerd. Weldra echter daagde uil het vaderland in...”
14

“...SI ook door goud, waarmede zoowel in den oorlog gestreden wordt als met het staal; daar de toenmalige Gouverneur van Curasao, jan donker, onder de verdenking lag, die na- derhand wel niet bewezen doch ook niet opgeheven is, dal hij het eiland den vijand in handen wilde spelen. Toen dan ook de bas, Gouverneur van St. Domingo, met 600 man in de Caracasbaai, op het oostelijk gedeelte van Curacao, waar slechts eene bezetting van 25 man was met eene kleine bat- terij, wras geland, de batterij weldra was vermeesterd, en zijne manschappen reeds op een kwartier uurs afstand van de stad, op den berg Allena, hadden post gevat, nam de kapitein-kommandant der burgerij of schutterij, daar de Gouverneur niets uitvoerde, het bevel der aanwezige troe- pen op zich, liet den Gouverneur gevangen nemen en van de bastions der stad op den vijand vuren. Het garnizoen, toen slechts uil 80 man bestaande, maar geholpen door een aantal matrozen der schepen die in de haven lagen, en die aan vrijbuiterij en smokkelarij...”
15

“...treft, hem ons lot broeder moet maken; maar wel is bet bekend, dat men sedert, tot op het laatst van de voorgaande eeuw, jaarlijks een dank- en bededag heeft ge- houden , om die zoo onverwachte redding, waarin Gods hand zoo duidelijk zigtbaar was, ook bij de nakomelingschap in het geheugen te bewaren. Men had het een moeten doen en het ander niet nalaten! Na een aantal jaren moesten de inwoners van Curasao weder deonreglvaardigheid van lodewijk xiv ondervinden, die het maar niet kon verkroppen, dal zulk een klein land, als Ne- derland , hem zoo menigmaal te water en te land het hoofd had geboden. Hij gaf in het begin van 1712 het bevel, dat 8 oorlogschepen de haven van Toulon zouden verlaten, om de West-Indische bezittingen der Nederlanders te vernielen. Hel smaldeel stond onder bevel van den Vice-Admiraal de cassard, de troepen onder dat van den Generaal brandeville. In genoemd jaar bezocht die vloot, na op de Kaap-Verdische eilanden, eene bezitting der Portugezen, gewoed te hebben, Suriname...”
16

“...61 ten, voor de vrijgevochtenen geboren! Het voorbeeld van aan Curasao naburige landen is dédr, om het te bewijzen, hoezeer verdeeldheid, partijschap, onveiligheid, moord en doodslag jaren lang het land beroeren, totdat de vrijen we- derom ondereen’ dictator moeten bukken. En die landen nog, zij kunnen zich zelve voeden, en de mensch, die maar wat werken wil, vindt er overvloed; maar Curasao, een eiland, dal van buiten af moet worden gevoed, daar het niet al- leen den naam, maar ook de daad heeft van onvruchtbaar- heid! Ware de opstand hun gelukt, weldra zouden de vrijen elkander hebben vernietigd, omdat het voedsel zou hebben ontbroken, en de overgeblevenen voor hel grootste gedeelte genoodzaakt zijn geweest, het eiland te verlaten, ten einde elders brood te zoeken. Moge de vrijverklaring der slaven, ter eere der menschheid, spoedig dadr zijn, en die nieuwe vrijen, dan welgezinde meesters aantreffen, die hun het zuurgewonnen brood niet. met tranen doen eten, maar hen als Christenen liefderijk...”
17

“...voorgelezen, waarin stond: dat het Comité te Guadeloupe besloten had, om het eiland Cu- racao te bezetten, daar het door vijandelijken aanval der Engelschen werd bedreigd, die op Jamaica zich reeds uit- rustten, om daaraan gevolg te geven. Aan bresseau, die zelf verzocht had ter vergadering te mogen tegenwoordig zijn, werd spoedig te kennen gegeven, dat die vermeende uitrusting een verzinsel was, en Curacao genoeg in staat zich zelf tegen allen vijandelijken aanval te verdedigen. Bresseau inziende dal het zaak was om op dit oogenblik op het plan van het Co- mité niet verder aan te dringen, verzocht nu slechts, met zijne schepen in de haven te mogen komen, om de troepen die hij aan boord had, te kunnen ververschen, onder het geven van zijn woord van eer, dat niemand op Curasao eenig leed zou worden gedaan, en zij spoedig weder naar Guadeloupe zouden wederkeeren. Dit werd onvoorzigtig loegestaan, doch wie zou van eene bevriende natie, van broeders, zulk eene trouweloosheid hebben verwacht, als...”
18

“...Gouverneur, wat bresseau van hem had geëischt, en verzocht nu, dat hem alles gemakkelijk zou worden ge- maakt, om zoo spoedig mogelijk de haven te verlaten, daar hij voor de wraak van zijn eigen landgenooten vreesde. Van plan echter veranderende, liet hij dadelijk het ankertouw kappen, de zeilen aanslaan en stevende naar zee, ofschoon er nog onderscheiden personen, die tot het schip behoor- den, aan wal waren. Het fregat werd kort daarna, na een hevig gevecht, door een Engelsch fregat genomen. Dal de eisch van bresseau of van het Comité door het Bestuur van het land werd afgeslagen, spreekt wel van zelf, en bresseau zich van den steun, waarop hij gerekend had verlaten ziende, werd de vriendelijkheid zelve, wilde van het manifest niet meer spreken, maar vroeg of hel Bestuur hem behulpzaam wilde zijn, om zich het noodige voor zijne schepen en troepen aan te schaffen, ten einde binnen kort te vertrekken. Men bewilligde daarin: f 14,000 werden hem als voorschot loegeleld,4 vaartuigen ter ov...”
19

“...bekend gemaakt en zijne interventie ver- zocht; welke hij toeslond, op voorwaarden, dat de kolonie zich onder Engelsche bescherming zou stellen, Engelsch garnizoen opnemen, doch hare eigen administratie behou- den. Den 13den werd de capitulatie onderteekend en de over- gaaf had 5 weken later, namelijk op den 17d8n October plaats, toen er meerdere Engelsche schepen waren aangekomen. De Engelschen begonnen nu met de bezetting en de burgers al dadelijk tegen de Franschen te ageren, met dat gevolg, dal zij uit hunne onderscheiden stellingen verdre- ven zijnde en vreezende dat er gedurig meerder hulp zou...”
20

“...zitten in den winkel aan eene ruwe tafel, ton of kist te schrijven), deze loopt ge- woonlijk onder hel geheele huis door, en wordt door een traliehek, soms door deur en vensters gesloten. De bene- denverdieping dient ook wel tot woonhuis, vooral binnen in de Willemstad, en in die woningen is het dan al bijzon- der benaauwd en bedompt, omdat de lucht en wind er geen toegang hebben; evenwel de menschen léven ér in en schijnen er niet zeer ziekelijk door te zijn; ’t mag dan ook wel daarom wezen, dal deur en venster of jaloezie dag en nacht openstaat (voor dieven is men er niét heel bekom- merd, vooral als er weinig te halen is, hetgeen bij die be- woners van benedenhuizen in de stad nog al het geval schijnt te wezen) en er soms nog een plaatsje is bijgebragt of koraaltje, dat met de openingen voor in het huis trek- king geeft. Ja maar, koraaltje, wat is dit? Ik zal het u zeggen: dat, wat wij plaats of tuintje of iets dergelijks noe- men, en dat bij ons vóór of achter het huis ligt, of het...”